ECLI:NL:RVS:2011:BP1362

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005454/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 20 april 2010 de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard, nadat de Raad voor Rechtsbijstand op 1 juli en 7 juli 2008 drie verzoeken van [appellant] om een toevoeging had afgewezen. De Raad voor Rechtsbijstand had deze aanvragen afgewezen op grond dat de bezwaren uitsluitend betrekking hadden op geschillen van feitelijke of rekenkundige aard, en er geen bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid was aangetoond die een toevoeging rechtvaardigde.

[Appellant] stelde dat de rechtbank had miskend dat de Raad de gevraagde toevoegingen had moeten verlenen, gezien de juridische complicaties van de geschillen. De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de aanvragen van [appellant] niet voldeden aan de criteria voor het verlenen van een toevoeging, zoals vastgelegd in de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria. De Raad van State concludeerde dat de Raad voor Rechtsbijstand op goede gronden had geoordeeld dat de aanvragen terecht waren afgewezen, omdat niet was gebleken van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor het verlenen van rechtsbijstand en de beoordeling van de complexiteit van de zaken door de Raad voor Rechtsbijstand.

Uitspraak

201005454/1/H2.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 april 2010 in zaken nrs. 09/151, 09/152 en 09/154 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 juli 2008 en 7 juli 2008 heeft de raad drie verzoeken van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 1 december 2008 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2010, verzonden op 21 april 2010, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.2. [appellant] heeft bij aanvragen van 23, 24 en 25 juni 2008 verzocht om toevoeging van een advocaat voor het indienen van bezwaarschriften tegen verscheidene aan hem opgelegde belastingaanslagen over de jaren 2000, 2001, 2003 en 2004. Bij besluiten van 1 juli 2008 en 7 juli 2008, zoals gehandhaafd bij de besluiten op bezwaar van 1 december 2008, heeft de raad deze aanvragen afgewezen, omdat de bezwaren uitsluitend betrekking hebben op geschillen van feitelijke of rekenkundige aard en niet is gebleken van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid. Volgens de rechtbank heeft de raad de aanvragen terecht afgewezen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad de gevraagde toevoegingen had moeten verlenen met toepassing van artikel 8, tweede lid, van het Brt, gelet op de juridische complicaties van de geschillen.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van geschillen van feitelijke of rekenkundige aard, zodat - nu het belastingzaken betreft - artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt op de aanvragen van toepassing is en de toevoegingen, ingevolge het tweede lid van dit artikel, alleen kunnen worden verleend indien sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid. Gelet op de door [appellant] aangevoerde beroepsgrond dat de raad zonder voldoende motivering eraan voorbij is gegaan dat zich juridische complicaties voordoen die toevoeging van een advocaat rechtvaardigen, lag ter toetsing aan de rechtbank voor of de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een toevoeging niet kan worden verleend, omdat niet is gebleken van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.
2.3.2. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat de Belastingdienst bij het opleggen van de aanslagen bestuursrechtelijke normen heeft geschonden, waardoor de bezwaarprocedures tegen de betrokken aanslagen een zodanig juridisch gehalte hebben dat toevoeging van een advocaat gerechtvaardigd is. Zo zijn de aanslagen over het jaar 2001 voorbarig opgelegd en is daarbij geen rekening gehouden met bekende informatie of nog te verstrekken inlichtingen, aldus [appellant]. Met betrekking tot de aanslagen over de jaren 2003 en 2004 is zijns inziens ten onrechte niet gemotiveerd waarom is afgeweken van zijn belastingaangiften, te meer nu over het jaar 2003 nog een boekenonderzoek gaande was.
Uit hetgeen [appellant] aldus in zijn algemeenheid heeft aangevoerd kan evenwel niet worden afgeleid dat sprake was van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van de zaken waardoor aanleiding bestond de gevraagde toevoegingen te verlenen. Hierin is geen concreet aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat de gronden zodanig juridisch van aard zijn en te maken hebben met de toepassing of uitleg van rechtsregels, dat zij de zaken bijzonder ingewikkeld maken. Voorts leidt de omstandigheid dat de Belastingdienst bij het opleggen van de aanslagen over de jaren 2003 en 2004 niet expliciet heeft vermeld waarom is afgeweken van de belastingaangiften niet tot het oordeel dat om die reden toevoeging van een advocaat gerechtvaardigd was, te minder nu de aanslagen zijn voorzien van een berekening waaruit kan worden afgeleid hoe de in de aanslagen vermelde bedragen tot stand zijn gekomen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd niet blijkt dat sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Brt, zodat de aanvragen terecht zijn afgewezen. Ook de rechtbank is tot dit oordeel gekomen. Het betoog van [appellant] kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011
18-686.