201005279/1/H1.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 15 april 2010 in zaak nrs. 10/1329 en 09/5502 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Bij besluit van 4 november 2009 heeft het college KPN B.V. (hierna: KPN) ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een mast ten behoeve van mobiele communicatie aan de Kerkstraat in Rucphen.
Bij mondelinge uitspraak van 15 april 2010, verzonden op 21 april 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2010, waar [appellant A] en [appellant B] , in persoon, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.W.C. Gijzen en C.A.W.M. van der Smissen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. KPN, vertegenwoordigd door drs. K. de Jong, Senior Liaisonmanager, is als partij gehoord. [appellant A] en [appellant B] zijn tevens als getuigen gehoord.
2.1. Het besluit van 4 november 2009 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2.3. Anders dan [appellanten] betogen is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpbesluit aan hen redelijkerwijs kan worden verweten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3.1. Het overleg dat [appellanten] op 21 augustus 2008 met wethouder A. Thijsse en H. van Hulten van de afdeling Ruimte, hebben gevoerd naar aanleiding van een eerdere publicatie in de Rucphense Bode van 30 juli 2008 kan niet als een mondelinge zienswijze worden aangemerkt. De publicatie van 30 juli 2008 betrof slechts de aankondiging van de ontvangst van een eerdere bouwaanvraag om aan de Kerkstraat in Rucphen een mast ten behoeve van mobiele communicatie te plaatsen. Het betrof niet een voornemen om ontheffing en bouwvergunning voor de mast te verlenen waarbij gelegenheid werd geboden om een zienswijze kenbaar te maken. Het overleg met Thijsse en Van Hulten had niet de bestuursrechtelijke status van een formele zienswijzenprocedure en moet als informatief van aard aangemerkt worden.
2.3.2. Uit het verslag van het overleg blijkt dat Thijsse heeft gezegd dat KPN de eerdere aanvraag waarop de publicatie van 30 juli 2008 zag, zal intrekken en een aangepaste aanvraag zal indienen. [appellant A] en [appellant B] hebben dit ter zitting niet ontkend.
2.3.3. Voorts hebben [appellant A] en [appellant B] de vraag of Thijsse en Van Hulten in het overleg hebben gezegd dat het gesprek als een officiële zienswijzenprocedure wordt beschouwd, ontkennend beantwoord.
2.3.4. Verder blijkt uit het verslag dat Thijsse heeft aangegeven dat in het kader van de behandeling van de door KPN nog in te dienen aangepaste aanvraag de mogelijkheid bestaat zienswijzen in te dienen. Weliswaar is ter zitting door [appellant B] ontkend en door [appellant A] aangegeven zich niet te herinneren dat Thijsse dit met zoveel woorden heeft gezegd, maar hun herinnering aan het overleg is dusdanig vervaagd dat aan het verslag doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant A] bij brief van 16 december 2009 de gemeente uitsluitend heeft verzocht om de in het verslag ontbrekende opmerkingen over de locatie van de mast alsnog op te nemen en het aangepaste verslag vervolgens aan hem toe te zenden. [appellant A] heeft daarbij niet aangegeven dat de weergave van opmerkingen van Thijsse in het verslag niet juist zouden zijn. Het college heeft aangegeven dat het verslag een zakelijke doch correcte weergave van het besprokene bevat. Van het horen van de niet verschenen getuigen Thijsse en Van Hulten kan daarom worden afgezien, omdat hun verklaring redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.3.5. Op 20 april 2009 heeft KPN een aangepaste aanvraag ingediend. Daarna is op 12 augustus 2009 in de Rucphense Bode gepubliceerd dat het voornemen bestaat om met gebruikmaking van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening KPN ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een mast voor mobiele telefonie aan de Kerkstraat. Daarbij is aangegeven dat gelegenheid bestaat om gedurende zes weken mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen. Naar aanleiding van deze publicatie hebben [appellanten] de stukken betreffende de bouwaanvraag op het gemeentehuis ingezien en kopieën van de aanvraag en het bestemmingsplan meegekregen. Zij hebben vervolgens evenwel geen zienswijzen ingediend. De gevolgen daarvan behoren voor hun risico te blijven.
2.3.6. Hetgeen [appellanten] verder naar voren hebben gebracht biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel dan dat van de voorzieningenrechter.
2.3.7. De voorzieningenrechter heeft het beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011