ECLI:NL:RVS:2011:BP1356

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004813/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging en terugvordering van tegemoetkoming kinderopvang door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Belastingdienst de definitief vastgestelde tegemoetkoming kinderopvang over 2005 heeft gewijzigd en een bedrag van € 9.433,00 heeft teruggevorderd. De Belastingdienst had eerder op 29 september 2008 een tegemoetkoming van € 12.210,00 vastgesteld, maar kwam hierop terug omdat de werkelijke kosten van de kinderopvang slechts € 2.777,00 bedroegen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de heffingsrente over de periode van 29 september 2008 tot 1 december 2008 niet aan de appellante moest worden berekend, wat leidde tot een lagere heffingsrente van € 1.203,00 in plaats van € 1.290,00.

De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoert dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld en dat zij erop mocht vertrouwen dat de tegemoetkoming van 29 september 2008 correct was. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 december 2010, waar de appellante werd vertegenwoordigd door W. Klein en de Belastingdienst door mr. A.D. Schreutelkamp. De Raad overweegt dat de Belastingdienst op grond van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd was om de tegemoetkoming te wijzigen en het onverschuldigd betaalde terug te vorderen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellante niet heeft aangetoond dat zij de Belastingdienst tijdig heeft geïnformeerd over wijzigingen in haar gegevens.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellante de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag moet accepteren. De beslissing van de Belastingdienst om de tegemoetkoming te wijzigen en de heffingsrente in rekening te brengen, wordt als rechtmatig beschouwd. De Raad concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004813/1/H2.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2010 in zaak nr. 09/1468 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2008 heeft de Belastingdienst de bij besluit van 29 september 2008 definitief vastgestelde tegemoetkoming kinderopvang over 2005 gewijzigd vastgesteld op een bedrag van
€ 2.777,00, alsmede de uitbetaalde tegemoetkoming teruggevorderd ten bedrage van € 9.433,00, vermeerderd met heffingsrente ten bedrage van
€ 1.290,00.
Bij besluit van 30 maart 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2010, verzonden op 9 april 2010, heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen de hoogte van de heffingsrente gegrond verklaard, het besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de heffingsrente over de periode van 29 september 2008 tot
1 december 2008 niet aan [appellante] moet worden berekend, zodat de heffingsrente € 1.203,00 bedraagt in plaats van € 1.290,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Bij brief van
10 juni 2010 zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door W. Klein, werkzaam bij administratiekantoor Administratie en Belastingadviesburo W. Klein, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellante] haar beroepsgrond, dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst bij het nemen van het besluit van 30 maart 2009 de hoorplicht heeft geschonden, ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 11, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) ten tijde van belang, wordt een aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk over een tegemoetkomingsjaar gedaan vóór 1 april van het jaar volgend op dat tegemoetkomingsjaar.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, ten tijde van belang, wordt over de op grond van de vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk uit te betalen bedragen onderscheidenlijk terug te betalen voorschotten rente vergoed onderscheidenlijk geheven.
Ingevolge het tweede lid wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 januari van het jaar volgend op het tegemoetkomingsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming.
Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 4:57, eerste lid, kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2.3. [appellante] heeft een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor haar kinderen bij het kinderdagverblijf "Stichting Kinderopvang Honki Ponk" (hierna: het kinderdagverblijf) over het jaar 2005 (hierna ook: de tegemoetkoming). Bij besluit van 15 maart 2005 heeft de Belastingdienst de tegemoetkoming voorlopig vastgesteld op € 9.698,00. Bij besluit van 15 april 2005 heeft de Belastingdienst de tegemoetkoming opnieuw berekend en gewijzigd vastgesteld op € 9.981,00. Bij besluit van 15 november 2005 heeft de Belastingdienst deze opnieuw gewijzigd en voorlopig vastgesteld op € 6.689,00 alsmede het onverschuldigd betaalde teruggevorderd ten bedrage van € 3.292,00. Bij besluit van 15 januari 2008 heeft de Belastingdienst de tegemoetkoming voorlopig vastgesteld op nihil alsmede de ten onrechte aan [appellante] verstrekte tegemoetkoming teruggevorderd ten bedrage van € 7.303,00. Bij besluit van 29 september 2008 heeft de Belastingdienst de tegemoetkoming definitief vastgesteld op € 12.210,00, vermeerderd met heffingsrente ten bedrage van € 1.557,00.
2.4. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 1 december 2008, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 30 maart 2009, ten grondslag gelegd dat hij de bij het besluit van 29 september 2008 toegekende tegemoetkoming op grond van artikel 4:49 van de Awb lager mocht vaststellen en het teveel betaalde op grond van artikel 4:57 van de Awb mocht terugvorderen, nu de kosten van de door [appellante] in 2005 gebruikte kinderopvang slechts € 2.777,00 bedroegen en haar aanstonds duidelijk had moeten zijn, dat de bij besluit van 29 september 2008 definitief vastgestelde tegemoetkoming veel te hoog was. De rechtbank heeft dit standpunt bij de aangevallen uitspraak gevolgd.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst op grond van de artikelen 4:49 en 4:57 van de Awb de bij het besluit van 29 september 2008 definitief toegekende tegemoetkoming mocht wijzigen en het teveel aan haar betaalde van haar mocht terugvorderen. Zij voert daartoe aan dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld door bij eerdere besluiten van 15 maart 2005, 15 april 2005, 15 november 2005 en 15 januari 2008 de aan haar toegekende tegemoetkoming telkens te wijzigen. Verder voert [appellante] aan dat de Belastingdienst de termijnen vermeld in de artikelen 4:13, 6:14 en 7:10 van de Awb heeft geschonden alsmede dat de Belastingdienst ten onrechte is teruggekomen van het besluit van 29 september 2008, waarbij de tegemoetkoming definitief is vastgesteld op € 12.210,00. Dit besluit is volgens haar een besluit op haar eerdere bezwaar van 16 januari 2008, zodat zij erop mocht vertrouwen dat dit besluit de juiste opvatting van de Belastingdienst weergaf. Verder stelt zij naar aanleiding van de opeenvolgende besluiten veelvuldig contact opgenomen te hebben met de Belastingdienst.
Tenslotte voert [appellante] in dit verband aan dat de rechtbank heeft miskend dat de Hoge Raad bij arresten van 9 juli 2004 (LJN: AP9662) en 14 april 2006 (LJN AT7225) heeft geoordeeld dat ingeval de Belastingdienst fouten maakt ten gevolge van onjuiste gegevensverwerking die voortvloeien uit een bepaalde werkwijze, de gevolgen daarvan voor rekening van de Belastingdienst dienen te komen.
2.5.1. Dat de Belastingdienst met de onder 2.3. vermelde besluiten mogelijk onduidelijkheid bij [appellante] teweeg heeft gebracht, maakt niet dat zij hieraan het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de Belastingdienst zou afzien van het wijzigen van de bij het besluit van 29 september 2008 definitief vastgestelde tegemoetkoming en zou afzien van terugvordering van het onverschuldigd betaalde. Uit artikel 4:49 van de Awb volgt dat de Belastingdienst bevoegd is om in voorkomend geval een definitief vastgestelde tegemoetkoming te wijzigen. Aangezien de genoten kinderopvang slechts 569 uren heeft bedragen had [appellante] zich er rekenschap van moeten geven dat de bij besluit van 29 september 2008 vastgestelde tegemoetkoming onjuist was. De Belastingdienst heeft daarom tot wijziging van de definitief vastgestelde tegemoetkoming mogen overgaan en het onverschuldigd betaalde van haar mogen terugvorderen. Dat het besluit van 29 september 2008 volgens [appellante] een besluit op bezwaar is, maakt dat, wat daar ook van zij, niet anders.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat niet is gebleken dat [appellante] de Belastingdienst vanaf 2005 heeft geïnformeerd over wijzigingen in haar gegevens met betrekking tot de kinderopvang in 2005. Uit de brieven van 15 juli 2005, 12 oktober 2005 en 25 oktober 2007 blijkt verder dat de Belastingdienst meermalen heeft verzocht om nadere gegevens, terwijl niet is gebleken dat [appellante] aan deze verzoeken heeft voldaan. Dat zij veelvuldig contact heeft opgenomen met de Belastingdienst heeft zij gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt.
Van een met de door [appellante] aangehaalde arresten van de Hoge Raad over fiscale navorderingsaanslagen vergelijkbaar geval is voorts geen sprake, reeds omdat aan die arresten andere wettelijke bepalingen ten grondslag lagen.
Dat voorts de Belastingdienst de in de artikelen 4:13, 6:14 en 7:10 van de Awb vermelde termijnen niet in acht heeft genomen, maakt niet dat de Belastingdienst van wijziging van de definitief vastgestelde tegemoetkoming had moeten afzien, reeds omdat dit termijnen van orde zijn.
Nu niet in geschil is dat [appellante] recht had op een tegemoetkoming kinderopvang van € 2.777,00 en zij voor het overige geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de Belastingdienst had moeten afzien van terugvordering van het onverschuldigd betaalde, heeft de Belastingdienst de tegemoetkoming mogen wijzigen en het onverschuldigd betaalde van haar mogen terugvorderen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.6. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij in plaats van een bedrag van € 9.433,00 een bedrag van € 395,00 is verschuldigd aan de Belastingdienst, nu de Belastingdienst ter uitvoering van het besluit van 29 september 2008 een tegemoetkoming van € 6.464,00 aan haar heeft uitbetaald en zij een bedrag van € 3.292,00 heeft terugbetaald terwijl zij recht had op een tegemoetkoming van € 2.777,00.
2.6.1. Uit het aanvraagformulier om tegemoetkoming, ingevuld en ondertekend door [appellante], blijkt dat zij heeft aangegeven dat de tegemoetkoming op het rekeningnummer van het kinderdagverblijf moet worden uitbetaald. Nu [appellante], als aanvrager van de tegemoetkoming, begunstigde is van de tegemoetkoming, mocht de Belastingdienst het aan de kinderdagverblijf uitbetaalde tegemoetkoming van [appellante] terugvorderen.
De Belastingdienst heeft het bedrag van € 3.292,00 bij besluit van
11 november 2005 reeds verrekend met een eerdere, bij besluit van 15 april 2005 ten onrechte toegekende voorlopige tegemoetkoming. De Belastingdienst hoefde dan ook dit bedrag niet nogmaals te verreken met de thans voorliggende terugvordering.
Nu [appellante] ter zitting heeft bevestigd, dat zij niet betwist, dat de Belastingdienst een bedrag van € 9.433,00 aan tegemoetkoming ten onrechte heeft uitbetaald, is zij, als begunstigde van deze tegemoetkoming, het gehele bedrag verschuldigd aan de Belastingdienst.
Het betoog faalt.
2.7. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan haar over de periode van 1 januari 2006 tot 29 september 2008 heffingsrente in rekening wordt gebracht. De onrechtmatige besluiten in die periode zijn, volgens haar, niet aan haar maar aan de Belastingdienst te wijten, zodat de Belastingdienst een percentage van de heffingsrente voor zijn rekening had moeten nemen. Zij is in ieder geval vanaf haar bezwaarschrift van 16 januari 2008 geen heffingsrente verschuldigd, aldus [appellante].
2.7.1. Uit artikel 14, tweede lid, van de Wko volgt dat [appellante] rente is verschuldigd over het tijdvak dat aanvangt op 1 januari van het jaar volgend op het tegemoetkomingsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming. Dit betekent dat [appellante] rente is verschuldigd vanaf 1 januari 2006 tot 29 september 2008. Gelet op de formulering van artikel 14, van de Wko, heeft de Belastingdienst geen ruimte om hiervan af te wijken.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011
47-680.