ECLI:NL:RVS:2011:BP1305

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005618/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot staken van bedrijfsactiviteiten op agrarisch perceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel ongegrond werd verklaard. Het college had op 6 februari 2009 [appellant] gesommeerd om met onmiddellijke ingang alle bedrijfsactiviteiten op een perceel in [plaats] te staken, onder oplegging van een dwangsom. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd waarom het op bepaalde punten afweek van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De rechtbank vond dat het college niet verplicht was om alle bezwaren van [appellant] te weerleggen en dat het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel' ten tijde van het besluit nog niet in werking was getreden. Tijdens de zitting bij de Raad van State op 16 december 2010 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door gemachtigden en het college door een ambtenaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank voldoende had gemotiveerd dat er sprake was van (detail)handel op het perceel, en dat het college terecht had gehandeld door het besluit te handhaven. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201005618/1/H1.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 april 2010 in zaak nr. 09/2586 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2009 heeft het college [appellant] gesommeerd met onmiddellijke ingang alle bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie] te [plaats] te (doen) staken en gestaakt te houden en onder oplegging van een dwangsom gelast om met onmiddellijke ingang geen bedrijfsactiviteiten (groothandel in planten, bloemen, aanverwante artikelen en detailhandel) op dat perceel uit te voeren.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en dat besluit onder aanpassing van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 27 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 juni (lees: juli) 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1993" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is het verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder verboden gebruik in verband met de bestemming "Agrarisch gebied" in ieder geval verstaan een gebruik voor (detail)handel met uitzondering van agrarische (detail)handel overeenkomstig de bestemming.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan haar in beroep gevoerde betoog dat geen voldoende heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden, nu het college niet is ingegaan op het grootste gedeelte van de door haar aangevoerde bezwaren, niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het op twee onderdelen heeft afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie gemeente Maasdriel en niet is ingegaan op het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel".
2.2.1. De rechtbank heeft overwogen dat zij [appellant] niet volgt in haar stelling dat aan het besluit een onvoldoende heroverweging ten grondslag ligt. Zij heeft hierbij van belang geacht dat het college voor de motivering van het besluit heeft verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie gemeente Maasdriel en dat grotendeels heeft overgenomen. Daarnaast heeft zij daarbij van belang geacht dat uit het besluit in voldoende mate blijkt op welke onderdelen van het advies wordt afgeweken, te weten voor zover is geadviseerd alsnog een begunstigingstermijn te stellen en tot proceskostenvergoeding over te gaan, en dat de afwijking op deze punten - hoewel summier - in het besluit niet onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, anders dan [appellant] heeft gesteld, het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel" ten tijde van het nemen van het bij haar bestreden besluit nog niet in werking was getreden.
Anders dan [appellant] betoogt, is de rechtbank derhalve niet aan haar in beroep gevoerde betoog voorbij gegaan. Nu [appellant] voorts niet gemotiveerd heeft toegelicht, waarom voormeld oordeel van de rechtbank, waar de Afdeling zich mee kan verenigen, niet juist is, faalt haar betoog.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door slechts te verwijzen naar de controleverslagen, onvoldoende heeft gemotiveerd dat genoegzaam is komen vast te staan dat op het perceel sprake is van (detail)handel.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat uit de gedingstukken onder meer blijkt dat op 21 januari 2009 een advertentie is geplaatst waarin de opening van de winkel op 22 januari 2009 is aangekondigd, deze aankondiging ook is gedaan op een spandoek op het perceel zelf, een controle ter plaatse op 23 januari 2009 heeft uitgewezen dat op dat moment zowel binnen als buiten klanten aanwezig waren, tijdens diverse controles in de periode februari tot en mei 2009 klanten zijn waargenomen, uit een controleverslag van 8 april 2009 blijkt dat bloemen, planten en aanverwante artikelen waren voorzien van een prijskaartje en bijbehorende foto's uitstallingen tonen van bloemen en planten. Gelet hierop bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat genoegzaam is komen vast te staan dat op het perceel sprake is van (detail)handel. Het betoog faalt.
2.4. Nu hetgeen [appellant] voor het overige in haar hoger-beroepschrift heeft aangevoerd een herhaling is van hetgeen in beroep is aangevoerd, waar de rechtbank gemotiveerd op is ingegaan, en zij niet heeft aangevoerd, waarom dit oordeel van de rechtbank niet juist is, faalt het reeds hierom.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011
473.