201004477/1/H2.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: de vreemdeling),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 april 2010 in zaak nr. 09/36900 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft hij het door de vreemdeling daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 maart 2010 heeft de minister van Justitie de vreemdeling medegedeeld dat het besluit van 7 oktober 2009 is ingetrokken.
Bij uitspraak van 9 april 2010, verzonden op 12 april 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen het besluit van 7 oktober 2009 en het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 oktober 2009 en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de minister van Justitie opgedragen om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar te nemen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2011, waar de minister voor Immigratie en Asiel, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen.
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister) tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2.2. Bij brief van 14 mei 2009 heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het tegen het besluit van 13 februari 2008 gemaakte bezwaar. Bij uitspraak van 6 augustus 2009 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar te nemen.
Bij brief van 2 oktober 2009 heeft de vreemdeling opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar en daarbij tevens om schadevergoeding verzocht.
2.3. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over de bij haar voorgedragen beroepsgrond dat de minister, door het besluit van 7 oktober 2009 te nemen, misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt. Volgens de vreemdeling heeft de minister dat besluit slechts genomen om een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar en het verzoek om schadevergoeding te voorkomen.
2.3.1. Deze grief faalt. Nu de rechtbank reeds op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht tot vernietiging van het besluit van 7 oktober 2009 was gekomen, zodat de onrechtmatigheid van dat besluit was gegeven, behoefde zij niet meer op die beroepsgrond in te gaan.
2.4. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een oorzakelijk verband tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de geleden schade ontbreekt. Hij voert aan dat de rechtbank dat oordeel niet heeft gemotiveerd en heeft miskend dat hij met gegevens en bescheiden heeft aangetoond dat hij en zijn gezinsleden door het besluit van 7 oktober 2007 ernstige lichamelijke en psychische problemen hebben ondervonden en nog steeds ondervinden.
2.4.1. Deze grief faalt evenzeer. De vreemdeling is sinds 12 oktober 1998 in Nederland. Bij zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van 31 augustus 2007 heeft hij reeds gewezen op dezelfde medische en psychische problemen die thans worden aangevoerd als schade veroorzaakt door het besluit van 7 oktober 2009. Nu deze problemen al bestonden in 2007, kunnen zij niet zijn veroorzaakt door een besluit uit 2009. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde schadeoorzaak en de gestelde schade.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011