200909611/1/R2.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Tholen,
verweerder.
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 5e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2009, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van Tholen heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S. Oord, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door ing. P.A. Quist, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen [belanghebbende], bijgestaan door P.J. Polderman.
2.1. [appellant] voert aan dat in het bestemmingsplan ten onrechte niet de vijf caravans en een gebouw voor sanitaire voorzieningen op het noordelijke gedeelte van het perceel kadastraal bekend [locatie] positief bestemd zijn.
Hij betoogt hiertoe allereerst, dat de mini-camping al geruime tijd legaal bestaat, aangezien in 1983 en 1993 ontheffing en vrijstelling is verleend. Doordat de raad de mini-camping niet in het bouwvlak heeft opgenomen, wordt een legale situatie ten onrechte niet als zodanig bestemd. Hij acht dit voorts in strijd met de door de raad vastgestelde nota Recreatie en Toerisme van 29 april 2004, volgens welke een mini-camping aan een agrarisch bouwvlak moet worden gekoppeld.
[appellant] voert verder aan zich niet te kunnen vinden in het argument van de raad dat de mede-eigenaar van het desbetreffende perceel, [belanghebbende], geen toestemming heeft gegeven om het perceelsgedeelte binnen het bouwvlak te brengen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening behoren dusdanige afwegingen voor de raad geen rol te spelen.
2.2. De raad heeft in aanmerking genomen dat de mede-eigenaar van het perceel, [belanghebbende], niet akkoord gaat met het opnemen van het in het geding zijnde perceelsgedeelte in het bouwvlak. Gelet hierop, stelt de raad zich op het standpunt, dat bij afweging van de betrokken belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgezien van het opnemen van het betreffende perceelsgedeelte in het bouwvlak.
De raad betoogt voorts dat aangezien de mini-camping beschikt over een vrijstelling, artikel 46, vierde lid, onder f, van de planregels van toepassing is. Aangezien het bestemmingsplan de mini-camping hiermee legaliseert, bestaat er geen noodzaak deze in een bouwvlak op te nemen.
2.3. Te dezen zijn de volgende planregels van belang.
Ingevolge artikel 1, lid 39, wordt onder kampeermiddelen onder meer verstaan een caravan die blijvend is bestemd of opgericht, en gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf en niet het hoofdverblijf is van de gebruiker.
Uit artikel 2, vierde lid, onder k, volgt dat gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden.
Ingevolge artikel 25, lid 2.19A, aanhef, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen voor het geplaatst hebben van kampeermiddelen op en/of buiten het bouwvlak. In artikel 25, lid 2.19A, onder d, wordt bepaald dat sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten dienen te worden ondergebracht in bestaande gebouwen binnen het bouwvlak of indien de bestaande gebouwen daar niet voor geschikt zijn of nodig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering mag binnen het bouwvlak 1 nieuw gebouw worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 50 m².
Ingevolge artikel 46, vierde lid, aanhef en onder f, wordt onder strijdig gebruik niet verstaan gebruik dat plaatsvindt krachtens een verleende vrijstelling.
2.4. In navolging van de raad gaat de Afdeling ervan uit dat de door [appellant] bedoelde caravans zijn aan te merken als kampeermiddelen in de zin van artikel 1, lid 39, voornoemd. [appellant] heeft dat ook niet bestreden. Onweersproken is voorts dat voor het geplaatst hebben van caravans op het onderhavige perceelsgedeelte vrijstelling is verleend. Met de raad is de Afdeling daarom van oordeel dat het geplaatst hebben van de caravans aldaar op grond van artikel 46, vierde lid, onder f, van de planregels is toegestaan. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt is een bouwvlak niet nodig om dat gebruik planologisch legaal te doen zijn.
Wat betreft het gebouw voor sanitaire voorzieningen stelt de Afdeling vast dat dit buiten een bouwvlak staat. Met [appellant] moet worden geoordeeld dat dit gebouw gelet hierop en gezien voormelde planregels niet als zodanig is bestemd. Ter zitting heeft de raad dit beaamd en laten weten dat dit niet zijn bedoeling is geweest. Dit brengt de Afdeling tot het oordeel dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling merkt overigens op dat het als zodanig bestemmen van het gebouw voor sanitaire voorzieningen niet alleen bereikt kan worden door ter plaatse een bouwvlak aan te duiden. Dat kan ook op andere wijze, bijvoorbeeld met een daarop toegesneden aanduiding en/of planregeling.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tholen van 22 oktober 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, 5e herziening", voor zover dit ziet op de artikelen 2, vierde lid, onder k, en 25, lid 2.19A, onder d, uitsluitend voor zover deze regels zien op het bestaande sanitairgebouw op het noordelijk deel van het perceel kadastraal bekend [locatie];
III. veroordeelt de raad van de gemeente Tholen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 905,65 (zegge: negenhonderdvijf euro en vijfenzestig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Tholen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011