201002548/1/M1
Datum uitspraak: 10 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer voorschriften verbonden aan de vergunning die op 16 december 1986 is verleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Esso Nederland B.V. voor een tankstation op de Teteringsedijk 210 te Breda. Het besluit is op 4 februari 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.Th.J. van 't Zelfde, advocaat te Breda, en D. Koeman, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Eekhof en ing. J.C. Priester, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit is een maximum gesteld aan de doorzet van LPG en is een registratieverplichting ter zake van de doorzet van LPG in de vergunning opgenomen.
2.1.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.2. [appellante] betoogt dat niet alle stukken met het ontwerpbesluit ter inzage zijn gelegd. Volgens [appellante] hebben in elk geval de door het college op 21 oktober 2009 ontvangen aanvraag van Esso van 16 oktober 2009, de in de brief van 16 oktober 2009 genoemde afspraken met betrekking tot knelpunten en de vergunning van 16 december 1986 niet ter inzage gelegen.
2.2.1. Volgens het college hebben alle stukken die nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage gelegen. Voor zover er al afspraken bestaan, vormen deze geen onderdeel van de procedure voor wijziging van de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften.
2.2.2. Uit de stukken noch ter zitting is gebleken van een stuk met afspraken dat ter inzage had moeten worden gelegd. Wat betreft de aanvraag van Esso van 16 oktober 2009 en de vergunning van 16 december 1986 heeft het college ter zitting echter bevestigd dat deze niet ter inzage zijn gelegd.
De omstandigheid dat het ontwerpbesluit strekte tot het beperken dan wel vastleggen van de doorzet aan LPG en de verplichting bevatte tot verstrekken van informatie over de doorzet aan LPG, betekent niet dat de aanvraag van 16 oktober 2009 en de vergunning van 16 december 1986 niet nodig waren voor de beoordeling van het ontwerp. Het ontbreken van genoemde stukken kan evenmin worden gerechtvaardigd doordat, zoals het college stelt, de situatie uit een oogpunt van beoordeling van het groepsrisico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen verbetert, nog daargelaten dat een berekening op dit punt ontbreekt.
Derhalve heeft het college in zoverre gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 2 februari 2010 dient te worden vernietigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 2 februari 2010, kenmerk 20102614;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2011