ECLI:NL:RVS:2011:BP0958

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011928/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • J.H. van der Winden
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Griekenland

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De rechtbank had op 18 november 2010 het besluit van de minister om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel af te wijzen, vernietigd. De vreemdeling had in zijn schriftelijke uiteenzetting aangevoerd dat hij niet meer kon worden overgedragen aan Griekenland, omdat de minister met een brief van 13 oktober 2010 een machtiging tot verblijf had gegeven. De Raad van State oordeelde echter dat de brief van de minister niet verder strekte dan het mededelen dat overdrachten aan Griekenland tijdelijk niet konden plaatsvinden. De rechtsgevolgen van het eerdere besluit van 7 oktober 2010 bleven van kracht, en de vreemdeling had nog steeds de plicht om Nederland zelfstandig te verlaten. De voorzitter van de Raad van State, P.A. Offers, besloot dat de minister in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoefde te geven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Dit betekende dat de termijn van de Verordening (EG) 343/2003 werd opgeschort. De voorzitter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201011928/2/V3.
Datum uitspraak: 11 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 november 2010 in zaak nr. 10/35033 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 18 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven en dat de hoger-beroepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de termijn als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening) wordt opgeschort.
2.2. De vreemdeling heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting onder meer aangevoerd dat hij, gezien de brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 13 oktober 2010 (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2010/11, 19 367, nr. 1363), niet meer kan worden overgedragen aan Griekenland, nu de minister van Justitie met deze brief een machtiging tot verblijf, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder j, van de Verordening, heeft gegeven en daarmee de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag heeft overgenomen.
2.3. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder j, van de Verordening wordt onder een verblijfstitel verstaan: een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om te bepalen welke lidstaat in de zin van deze verordening verantwoordelijk is of tijdens de behandeling van een asielverzoek of een aanvraag voor een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening, voor zover thans van belang, is de lidstaat die krachtens de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek verplicht het asielverzoek volledig te behandelen.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Verordening, gaan, indien een lidstaat de asielzoeker een verblijfstitel verstrekt, de in het eerste lid genoemde verplichtingen op deze lidstaat over.
2.4. In de brief van 13 oktober 2010 wordt uitvoering gegeven aan een eerdere toezegging van de minister van Justitie om de Tweede Kamer nader te informeren over het aantal vreemdelingen dat tijdelijk niet kan worden overgedragen aan Griekenland. Anders dan de vreemdeling betoogt, strekt de brief niet verder dan dat wordt medegedeeld dat de komende tijd overdrachten aan Griekenland niet kunnen worden geëffectueerd, omdat de rechter in verband met een aantal in de brief genoemde ontwikkelingen naar verwachting steeds zal bepalen dat de overdracht tijdelijk moet worden opgeschort. De rechtsgevolgen van het besluit van 7 oktober 2010 zijn nog altijd in stand en op de vreemdeling rust nog steeds de plicht Nederland zelfstandig te verlaten. De omstandigheid dat de minister hem thans niet kan overdragen aan Griekenland, doet hieraan niet af. Gezien het vorenstaande is, anders dan in de zaak die leidde tot de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2010 in zaak nr. 201000724/1/V3 (www.raadvanstate.nl), geen sprake van een machtiging tot verblijf als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder j, van de Verordening.
2.5. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat de uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Onder die omstandigheid en nu de schriftelijke uiteenzetting voor het overige geen blijk geeft van bijzondere belangen die ertoe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. Deze toewijzing brengt mee dat de termijn van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
2.6. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister voor Immigratie en Asiel geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van staat.
w.g. Offers
voorzitter w.g. Van der Winden
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2011
348-577.
Verzonden: 11 januari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser