201001642/1/H2.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2010 in zaak nr. 200903761/1/H2.
Bij uitspraak van 20 januari 2010 in zaak nr.
200903761/1/H2heeft de Afdeling het hoger beroep van de minister gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 april 2009 in zaak nr. 06/2086 voor zover aangevallen vernietigd en het bij de rechtbank in die zaak tegen het besluit van 13 september 2006 ingestelde beroep ook in zoverre ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2010, hebben [verzoekers] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2010.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2010, waar [verzoeker A] in persoon, vergezeld van [verzoeker B], is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan een verzoek om herziening alleen worden gedaan door een partij bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. [verzoeker B] was geen partij bij de uitspraak van 20 januari 2010 in zaak nr.
200903761/1/H2waarvan bij het verzoek herziening wordt gevraagd. De Afdeling zal daarom het verzoek om herziening voor zover dat door [verzoeker B] is gedaan niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. De uitspraak van 20 januari 2010 heeft betrekking op een verzoek van onder meer [verzoeker A] om nadeelcompensatie wegens het voornemen, neergelegd in het Aanwijzingsbesluit van 25 oktober 1994, om een oost-westbaan op het vliegveld Maastricht-Aachen-Airport aan te leggen. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat de gestelde schade niet het gevolg is van dat voornemen. Volgens de uitspraak heeft [verzoeker A] bij de verkoop van een perceel met bouwtitel op 15 december 1997 ten onrechte aangenomen dat van die bouwtitel geen gebruik meer kon worden gemaakt ten gevolge van het voornemen de oost-westbaan aan te leggen en is daarom die bouwtitel niet in de verkoopprijs verdisconteerd.
2.4. [verzoeker A] verzoekt om herziening van de uitspraak van 20 januari 2010, omdat zij meent bij de verkoop van het perceel terecht te zijn afgegaan op de ingewonnen informatie dat vanwege het voornemen de oost-westbaan aan te leggen geen gebruik meer kon worden gemaakt van de bouwtitel op het perceel. Dit blijkt volgens haar uit een aantal documenten uit de periode 6 oktober 1992 tot en met 31 oktober 2008 en de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 april 2009, die volgens haar deel moeten hebben uitgemaakt van het dossier in de zaak nr.
200903761/1/H2. Volgens haar blijkt ook uit het Koninklijk besluit van 21 december 1992 in de zaak nr. 92.011690 dat op het perceel niet mocht worden gebouwd vanwege het voornemen de oost-westbaan aan te leggen.
2.5. Herziening is alleen mogelijk op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker A] zodanige feiten of omstandigheden niet gesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat zij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 20 januari 2010 en die bij haar vóór die uitspraak niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Zoals [verzoeker A] zelf heeft aangevoerd, waren de door haar vermelde documenten opgenomen in het dossier in de zaak nr.
200903761/1/H2, behoudens het Koninklijk besluit van 21 december 1992. Ook het Koninklijk besluit kon bij [verzoeker A] bekend zijn vóór de uitspraak van 20 januari 2010. Het Koninklijk besluit had voorts, indien het deel had uitgemaakt van het dossier in de zaak nr.
200903761/1/H2, niet tot een andere uitspraak kunnen leiden, omdat het Koninklijk besluit de onthouding van goedkeuring betrof aan een gedeelte van een bestemmingsplan dat nieuwe woonbebouwing mogelijk maakte, terwijl [verzoeker A] heeft gesteld schade te lijden omdat een bestaande bouwmogelijkheid niet meer kon worden gebruikt.
Het betoog van [verzoeker A] komt er overwegend op neer dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2010. Het buitengewone rechtsmiddel van herziening dient er echter niet toe een partij de gelegenheid te bieden een geschil waarover bij rechterlijke uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen met als doel het reeds in hoger beroep gevoerde debat te heropenen.
Gelet op artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan hetgeen [verzoeker A] overigens heeft aangevoerd bij een verzoek om herziening niet in aanmerking worden genomen.
2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het verzoek voor zover dat door [verzoeker B] is gedaan niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011