201004136/1/H1.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VRG Projects B.V., gevestigd te Scherpenzeel,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 maart 2010 in zaak nr. 08/3346 in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Renswoude,
2. het college van burgemeester en wethouders van Renswoude.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft de raad geweigerd aan VRG Projects vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een vrijstaande woning met garage en het vergroten van de bestaande paardenstal op het perceel Grote Fliertsedijk te Renswoude (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 november 2006 heeft het college geweigerd aan VRG Projects bouwvergunning eerste fase te verlenen voor een vrijstaande woning met garage en het vergroten van de bestaande paardenstal op het perceel.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft de raad het door VRG Projects tegen het besluit van 3 oktober 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft het college het door VRG Projects tegen het besluit van 2 november 2006 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2010, verzonden op 15 maart 2010, heeft de rechtbank het door VRG Projects tegen de besluiten van 2 september 2008 en 30 september 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft VRG Projects bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2010.
De raad en het college hebben een gezamenlijk verweerschrift ingediend.
VRG Projects heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2010, waar VRG Projects, vertegenwoordigd door ing. H.W. Ebbers, werkzaam bij Rentmeesterskantoor Noordanus & Partners B.V., en J. Inkenhaag, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door E. Zech, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Renswoude 1995" de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de bestemmingenkaart als "Agrarisch gebied" aangewezen gronden onder meer bestemd voor agrarische bedrijvigheid.
Ingevolge het derde lid mogen binnen elk bouwperceel op de gronden als bedoeld in lid 1 uitsluitend worden gebouwd de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing, waaronder begrepen ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning, en de daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het bouwperceel op de bestemmingenkaart is aangeduid met "geen bedrijfswoning".
Ingevolge het vierde lid mogen buiten bouwpercelen uitsluitend worden gebouwd:
a. in totaal ten hoogste twee veldschuren en schuilgelegenheden bij eenzelfde agrarisch bedrijf, op ten minste 500 meter rij-afstand van het bouwperceel van dat bedrijf, behoudens op gronden met op de bestemmingenkaart de aanduiding "natuurrandzone", en;
b. andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag en andere silo's.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, wordt onder agrarische bedrijvigheid verstaan bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder 10 wordt onder bebouwingsvlak of bouwperceel verstaan een op de bestemmingenkaart door een bebouwingsgrens of grens van een bouwperceel omgeven oppervlakte van gronden, waar gebouwen mogen worden gebouwd.
2.2. Het bouwplan dient ten behoeve van een paardenstoeterij op het perceel. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu het niet is voorzien binnen een bouwperceel en niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften. De raad heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure. Aan deze weigering is ten grondslag gelegd dat het bouwplan, dat door de raad wordt aangemerkt als nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet past binnen de uitgangspunten van het bij besluiten van 13 december 2004 en 10 januari 2005, respectievelijk 22 december 2004 en 26 januari 2005, door provinciale staten van Utrecht en provinciale staten van Gelderland vastgestelde reconstructieplan "Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost" (hierna: het reconstructieplan)
2.3. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - de raad, waarbij de raad beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of de raad in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.4. VRG Projects betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad in redelijkheid kon weigeren medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met de uitgangspunten van het reconstructieplan.
2.4.1. Vast staat dat een paardenstoeterij als grondgebonden agrarisch bedrijf moet worden aangemerkt. Het perceel ligt binnen het gebied dat in het reconstructieplan is aangeduid als "landbouwontwikkelingsgebied". In het reconstructieplan zijn onder meer als uitgangspunten opgenomen dat in een landbouwontwikkelingsgebied maximaal gebruik van een bestaande locatie voorop staat en dat, voor zover het nieuwvestigingen betreft, voornamelijk de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt gestimuleerd. Grondgebonden landbouw, wordt, volgens het reconstructieplan, vooral gestimuleerd in extensiverings- en verwevingsgebieden.
Het is niet aannemelijk geworden dat het geheel van de bestaande activiteiten op het perceel een zodanige omvang heeft dat, zoals VRG Projects betoogt, van een reeds bestaand agrarisch bedrijf moet worden gesproken en dat het bouwplan voorziet in de uitbreiding daarvan. Het bij de bouwaanvraag overgelegde bedrijfsplan, dat dient als ruimtelijke onderbouwing van het verzoek om vrijstelling, biedt, voor zover daaruit al van bestaande activiteiten op het perceel blijkt, geen grond voor dit oordeel. Het enkele stallen van 4 fokpaarden op het perceel en 9 fokpaarden elders, zoals ter zitting door VRG Projects is verklaard, biedt evenmin voldoende grond voor het oordeel dat op het perceel een bestaand agrarisch bedrijf is gevestigd. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het bouwplan voorziet in de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf.
De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan, nu dit voorziet in de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf op het perceel, niet past binnen voormelde uitgangspunten van het reconstructieplan. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de raad de in het reconstructieplan neergelegde ruimtelijke belangen niet heeft mogen laten prevaleren boven de belangen van VRG Projects. Dat het perceel fysiek gezien, en gelet op de omliggende woningen, niet geschikt zou zijn voor een intensief agrarisch bedrijf, zoals VRG Projects betoogt, biedt, wat daar verder van zij, daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad in redelijkheid de weigering van vrijstelling heeft kunnen handhaven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011