201004686/1/H2.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 april 2010 in zaak nr. 08/2492 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Koggenland.
Bij raadsbesluit van 10 maart 2008 heeft de gemeenteraad een krediet beschikbaar gesteld voor de aankoop van grond en aanleg van een fiets-/voetpad en bepaald dat de kosten worden gedekt uit de Reserve Nieuwe Investeringen en dat de begroting van de algemene dienst dienovereenkomstig wordt gewijzigd.
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft de gemeenteraad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 1 december 2010 ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak nr. 201000105/1/R1, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R. van der Woude en J.J.M. Sjerps, beiden werkzaam bij de gemeente Koggenland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Bij besluit van 30 juni 2008 heeft de gemeenteraad het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het raadsbesluit van 10 maart 2008 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit raadsbesluit tot vaststelling van een krediet geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3. [appellante] betwist niet dat het beschikbaar stellen van het krediet voor de aanleg van het fiets-/voetpad en de daarmee gepaard gaande wijziging van de begroting geen besluit in de zin van de Awb opleveren. Zij stelt dat zij ook niet heeft beoogd hiertegen bezwaar te maken. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het raadsbesluit van 10 maart 2008 tevens betrekking heeft op de vaststelling van de aansluiting van het fiets-/voetpad aan de Dorpsweg nabij haar woning, en in zoverre wel is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De gemeenteraad heeft haar hiertegen gerichte bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus [appellante].
2.3.1. Dit betoog faalt. De inhoud van het raadsbesluit van 10 maart 2008 is begrensd door hetgeen daarin is vermeld. Dit raadsbesluit vermeldt enkel dat (1) een krediet beschikbaar wordt gesteld voor aankoop van grond en aanleg van een fiets-/voetpad tussen Grosthuizen en Oudendijk, dat (2) de kosten worden gedekt uit de Reserve Nieuwe Investeringen en dat (3) de begroting dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Slechts in dat kader is het beoogde tracé, inclusief de aansluiting, vermeld. Het raadsbesluit heeft geen betrekking op de vaststelling van de aansluiting van het fiets-/voetpad aan de Dorpsweg, en in zoverre is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De inhoudelijke bezwaren van [appellante] kunnen slechts in de procedure tegen de vaststelling van het desbetreffende bestemmingsplan aan de orde komen. Gelet hierop heeft de gemeenteraad het tegen het raadsbesluit van 10 maart 2008 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen. Het voorgaande brengt met zich dat, anders dan [appellante] betoogt, het raadsbesluit in zoverre niet in een huis-aan-huisblad hoefde te worden bekendgemaakt.
2.4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad bij het nemen van het besluit op bezwaar van 30 juni 2008 geen zelfstandige afweging heeft gemaakt en dat de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie bij brief van 28 mei 2008 in strijd met artikel 7:13, vierde lid, van de Awb, heeft besloten van het horen af te zien.
2.4.1. Het betoog faalt. In het besluit op bezwaar heeft de gemeenteraad het advies van de bezwaarschriftencommissie van 28 mei 2008 betrokken en overwogen dat deze commissie heeft geadviseerd het bezwaar van [appellante] tegen het raadsbesluit van 10 maart 2008 kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Dat advies heeft de gemeenteraad in haar besluit op bezwaar van doorslaggevend belang geacht. In zoverre heeft de gemeenteraad een zelfstandige afweging gemaakt. Het advies van de bezwaarschriftencommissie vermeldt verder dat de commissie kennis heeft genomen van het besluit van de voorzitter om af te zien van het horen en van de overwegingen die daartoe hebben geleid, en dat deze overwegingen door de voltallige commissie worden onderschreven. Gelet hierop is niet in strijd met artikel 7:13, vierde lid, van de Awb gehandeld. Ook overigens zijn er in hetgeen is aangevoerd geen aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat de gemeenteraad of de rechtbank procedureel onjuist zouden hebben gehandeld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011