ECLI:NL:RVS:2011:BP0541

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000698/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Malburgen Midden, partiële herziening 2009-01

Op 30 november 2009 heeft de raad van de gemeente Arnhem het bestemmingsplan "Malburgen Midden, partiële herziening 2009-01" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], op 20 januari 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is op 15 december 2010 ter zitting behandeld. De appellant betoogde dat de behandeling van het plan en zijn zienswijze tijdens de raadsvergadering onjuist is verlopen en dat er sprake was van vooringenomenheid van de raad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor deze stellingen en oordeelde dat de behandeling van de zienswijze correct was verlopen.

Inhoudelijk betoogde de appellant dat op de verbeelding van het bestemmingsplan ten onrechte niet het gehele projectgebied is afgebeeld en dat de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied" niet is opgenomen. De Afdeling oordeelde dat het afbeelden van het tracé van de ondergrondse watergang niet noodzakelijk was en dat de voorgestelde bestemmingen niet onjuist waren. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De appellant voerde verder aan dat de aanleg van de watergang zou leiden tot een toename van verkeer en gevaarlijke situaties. De raad stelde echter dat de Veldbloemenlaan een verblijfsfunctie heeft en dat de verkeersintensiteit niet onaanvaardbaar zou zijn. De Afdeling volgde dit standpunt en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat het plan zou leiden tot een onaanvaardbare verkeersintensiteit.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet in strijd met het recht was voorbereid of genomen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

201000698/1/R2.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Arnhem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Malburgen Midden, partiële herziening 2009-01" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2010, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Paling en M. Cornelissen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het plan
2.1. Het plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Malburgen Midden" en beoogt de aanleg van een watergang en een brug over de watergang ter plaatse van de Veldbloemenlaan mogelijk te maken.
Procedurele aspecten
2.2. [appellant] stelt dat de behandeling van het plan en zijn zienswijze tijdens de raadsvergadering onjuist is verlopen en dat sprake is van vooringenomenheid van de raad. Ook is tijdens de raadsvergadering een onjuiste versie van het plan voorgelegd.
2.2.1. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat zij geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat bij de behandeling van de zienswijze sprake was van vooringenomenheid. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat tijdens de raadsvergadering een onjuiste versie van het plan is voorgelegd. Deze betogen falen.
Inhoudelijk
2.3. [appellant] stelt dat op de verbeelding ten onrechte niet het gehele projectgebied is afgebeeld. Dit is volgens hem noodzakelijk voor een goed overzicht van de loop van zowel de bovengrondse watergang als de bestaande ondergrondse watergang. Ook is hij van mening dat de oorspronkelijke arkelduiker ter plaatse van het Sint Gangulphusplein op de verbeelding dient te worden weergegeven.
2.3.1. Het plan heeft tot doel langs de Veldbloemenlaan een nieuw tracé van een bovengrondse watergang met bijbehorende keermuren en een brug over de watergang mogelijk te maken. Op de verbeelding is dit tracé opgenomen alsmede een klein gedeelte van de aansluiting ervan op de bestaande ondergrondse watergang. De Afdeling is van oordeel dat het afbeelden van het tracé van de ondergrondse watergang in de nabijheid van het plangebied niet noodzakelijk is. Op de verbeelding is duidelijk weergegeven waar de watergang aansluit op het tracé van de ondergrondse watergang. Voorts voorziet het plan niet in wijzigingen aan het reeds bestaande tracé.
2.4. Ook is [appellant] van mening dat op de verbeelding de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied" dient te worden opgenomen ter plaatse van de Veldbloemenlaan en de brug over de watergang, en dat conform het bestemmingsplan "Malburgen Midden" ter plaatse van het water de bestemming "Park" dient te worden opgenomen, waarbij door middel van kleuren en symbolen wordt aangegeven waar het water loopt. Daarbij dient in de planregels voor deze bestemming een aanlegvergunningenstelsel te worden opgenomen.
Ook dient volgens [appellant] een bepaling omtrent een ondergrondse watergang in de planregels te worden opgenomen met daarbij een aanlegvergunningenstelsel, nu met het plan een nieuwe ondergrondse aftakking onder het Sint Gangulphusplein mogelijk wordt gemaakt.
2.4.1. Ten aanzien van de voorgestelde toevoegingen dan wel wijzigingen van bestemmingen op de verbeelding is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat de wijze van bestemmen in het plan onjuist is dan wel leemten bevat. Voor de ondergrondse watergang blijft artikel 2.14 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Malburgen Midden" van toepassing. In dit artikel is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in het plan een dergelijke bepaling had moeten worden opgenomen.
2.4.2. Wat betreft de bezwaren van [appellant] dat de plantoelichting ten opzichte van het ontwerp is gewijzigd in die zin dat niet meer is vermeld wat de aanleiding van het project is, dat in de plantoelichting ten onrechte het Ontwikkelingsplan Malburgen en de Nota Bouwstenen Malburgen worden genoemd terwijl deze niet van toepassing zijn, dat hetgeen in het hoofdstuk Milieuaspecten omtrent het water is vermeld onjuist is, dat een verwijzing naar het Groenplan en een beschrijving van de risico's van het project ontbreken, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting ingevolge artikel 3.1.6. van het Bro geen deel uitmaakt van het plan, zodat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Om deze reden moet aan deze bezwaren worden voorbijgegaan.
2.5. [appellant] stelt dat de met de aanleg van de watergang gepaard gaande versmalling van de Veldbloemenlaan en afsluiting van de toegangsweg tussen de flats naar het winkelcentrum een toename van het verkeer op het Sint Gangulphusplein tot gevolg heeft. Dit leidt volgens [appellant] tot gevaarlijke situaties met vrachtverkeer richting het winkelcentrum. Ook ontstaan files vanwege afslaande auto's naar het winkelcentrum. Dit alles leidt tot een ontoereikende calamiteitenroute op zowel de Veldbloemenlaan als het Sint Gangulphusplein.
[appellant] betoogt in dit kader tevens dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de geluid- en luchtkwaliteit ter plaatse van het Sint Gangulphusplein. Door het verdwijnen van de bomen aan de Veldbloemenlaan en door het geleidend vermogen van het oppervlaktewater zal het geluid ter plaatse van het Sint Gangulphusplein nog meer toenemen. Hij wenst dat tussen de flats aan de Veldbloemenlaan de weg wordt hersteld zodat vrachtverkeer via deze zijde het winkelcentrum kan bereiken.
2.5.1. De raad stelt dat de Veldbloemenlaan een verblijfsfunctie heeft en geen verkeersontsluitende functie. Gezien de oorspronkelijke breedte van de weg bestaat volgens de raad geen bezwaar tegen een versmalling van de weg vanwege de watergang. De toerit voor autoverkeer naar het winkelcentrum en het parkeerterrein vanaf de Veldbloemenlaan is afgesloten en aan de zijde van de Nijmeegseweg is een nieuwe toerit gemaakt. Het winkelcentrum is thans vanaf drie zijden te bereiken zodat de raad niet inziet dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare verkeersintensiteit op het Sint Gangulphusplein.
Volgens de raad brengt het plan geen gevolgen met zich voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit ter plaatse van het Sint Gangulphusplein.
2.5.2. Uit de stukken is gebleken dat de Veldbloemenlaan weliswaar wordt versmald maar dat de rijbanen in twee richtingen gehandhaafd zullen blijven. De Veldbloemenlaan is een straat in een woonbuurt met een beperkte verkeersintensiteit. Mede in aanmerking genomen dat het winkelcentrum vanaf drie zijden bereikbaar is, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeersintensiteit op het Sint Gangulphusplein, niet onaannemelijk. Gezien vorenstaande ziet de Afdeling evenmin aanleiding te oordelen dat het plan leidt tot verminderde doorstromingsmogelijkheden voor hulpdiensten op het Sint Gangulphusplein en de Veldbloemenlaan.
2.5.3. Wat betreft de stelling van [appellant] dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de luchtkwaliteit en geluidoverlast wordt overwogen dat nu als gevolg van het plan geen verkeerseffecten van betekenis te verwachten zijn ter plaatse van het Sint Gangulphusplein, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat desondanks onderzoek had moeten worden verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit en geluidoverlast aldaar.
Het betoog van [appellant] dat de kap van bomen aan de Veldbloemenlaan en de aanwezigheid van oppervlaktewater nopen tot een geluidonderzoek volgt de Afdeling niet. Niet aannemelijk is dat deze omstandigheden zullen leiden tot een wezenlijke toename van geluidoverlast.
2.6. [appellant] betwist de noodzaak voor het verleggen en bovengronds brengen van de watergang. Ook vreest hij voor vervuiling, ongedierte en stank, verandering van grondwaterstromingen, verzakkingen en het openbarsten van de bodem vanwege verkeerd grondgebruik. In de procedure omtrent het uitwerkingsplan "Malburgen Midden I" heeft de raad ook erkend dat de herontwikkeling van het winkelcentrum niet noopt tot het verleggen van de ondergrondse watergang, zo stelt [appellant].
[appellant] acht voorts de watergang gelet op de omvang en de vorm niet passend in de omgeving. Hij is van mening dat de Veldbloemenlaan in haar oorspronkelijke staat dient te worden hersteld met de brede weg en de bomen. Een betere oplossing acht [appellant] een verbreding van de watergang in de Fluitekruidstraat en de Zeesingel tot aan de Nijmeegseweg.
2.6.1. De raad wijst op de reactie van het Waterschap Rivierenland ten tijde van de vrijstellingsprocedures voor de keermuren en de brug. Daarin stelt het waterschap dat met de aanleg van een nieuwe watergang de afvoer en doorstroming van het water aanzienlijk zal verbeteren. Volgens de raad draagt de watergang voorts bij aan de beeldkwaliteit van de wijk en zal het waterschap zich inspannen om het oppervlaktewater schoon te maken en te houden.
2.6.2. Omtrent de noodzaak voor het aanleggen van de bovengrondse watergang heeft de raad gesteld een kwaliteitsimpuls aan het gebied te willen geven. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Daarnaast acht de Afdeling aannemelijk dat de afvoer en doorstroming van het (regen)water zal verbeteren. [appellant] heeft dit niet betwist. Voor het oordeel dat geen belang bestaat bij aanleg van de watergang bestaat derhalve geen grond.
De Afdeling acht evenmin aannemelijk de vrees van [appellant] voor onder meer vervuiling, stank en verzakkingen van de watergang. In het gebied komen meer watergangen voor waarbij niet is gebleken van dergelijke problemen.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de watergang niet passend is in de omgeving overweegt de Afdeling dat in de omgeving van het plangebied meer watergangen aanwezig zijn. Voorts wordt de watergang in de bestaande structuur ingepast welke blijkens de plantoelichting wordt gekenmerkt door symmetrische bebouwing, beplanting en groenzones.
Deze betogen slagen derhalve niet.
2.6.3. Wat betreft het door [appellant] aangedragen voorstel ten aanzien van andere locaties voor de watergang, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Gezien de hiervoor aangegeven belangen die met de watergang langs de Veldbloemenlaan worden gediend, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor deze locatie.
2.7. [appellant] voert aan dat in het plan ten onrechte de herontwikkeling van het winkelcentrum niet is opgenomen. Volgens hem zijn beide projecten zodanig met elkaar verbonden dat hiervoor redelijkerwijs één plan had moeten worden opgesteld.
2.7.1. De raad stelt dat tussen de herontwikkeling van winkelcentrum en de aanleg van de bovengrondse watergang in de subsidieaanvraag een relatie wordt gelegd maar dat beide projecten zich door voortschrijdend inzicht hebben ontwikkeld tot zelfstandige (deel)projecten. De raad acht het gelet op de inhoud van de onderscheidene projecten en de kenmerken van de desbetreffende gebieden niet onredelijk om beide projecten in afzonderlijke plannen te regelen.
2.7.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het bovengronds brengen van de watergang ter plaatse van de Veldbloemenlaan geen effect heeft op de aanwezigheid van de reeds bestaande ondergrondse watergang ter plaatse van het winkelcentrum. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de gezamenlijke subsidieaanvraag leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011
59-608.