200906123/1/R1.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
de raad van de gemeente Liesveld,
verweerder.
Bij besluiten van 19 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan en het exploitatieplan "Langerak Zuid/Woonleefhart" vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 september 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Visser, werkzaam bij Kuiper Compagnons, en mr. C.A. de Kievit, werkzaam bij Werkorganisatie De Waard, en T.C. van Gelder, wethouder, zijn verschenen.
2.1. [appellant] is eigenaar van het [perceel], sectie […], nummer […], dat binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan en het exploitatieplan is gesitueerd.
2.2. [appellant] heeft zijn beroepsgronden met betrekking tot de gestelde strijdigheid met de Flora- en faunawet en het gestelde gebrekkige bodemonderzoek schriftelijk ingetrokken. Voorts heeft hij ter zitting de door hem naar voren gebrachte gronden met betrekking tot mogelijke onregelmatigheden van na de bestreden besluiten en ten aanzien van de distributieplanologische situatie vanwege de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid tot het realiseren van een supermarkt ingetrokken.
2.3. [appellant] komt op tegen artikel 12.2 van de planregels. Hij betoogt dat niet duidelijk is welke rechtsgevolgen de fasering heeft, nu deze niet in de vorm van een verbod is opgenomen en bouwvergunningen niet in strijd met die regel geweigerd kunnen worden. Volgens [appellant] is de faseringsregeling in strijd met vaste jurisprudentie van de Afdeling.
[appellant] voert verder aan dat de bepaling dat minimaal 40% van de woningen in de sociale sector dient te worden gebouwd in strijd is met artikel 3.1, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), nu uit de planregels niet blijkt wat wordt bedoeld met de sociale sector en de raad geen regeling heeft getroffen met betrekking tot de woningcategorieën als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Wro in samenhang met artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).
2.4. Wat betreft de fasering stelt de raad dat de jurisprudentie waarnaar [appellant] verwijst verouderd is, en dat in het bestemmingsplan ten aanzien van woningbouw uit te werken bestemmingen zijn opgenomen en aan de uit te werken bestemmingen volgens artikel 6, lid 6.3 en artikel 7, lid 7.3, een bouwverbod is gekoppeld.
De raad meent dat de bepaling ten aanzien van het minimale percentage dat binnen de sociale sector dient te worden gebouwd niet in strijd is met artikel 3.1 van de Wro, nu duidelijk is dat onder sociale sector dient te worden verstaan sociale huur- en koopwoningen. Door de raad is toegelicht dat geen definitie in het plan is opgenomen, omdat aansluiting bij de begrippen uit artikel 1.1.1 van het Bro is beoogd. De raad stelt dat bij uitwerking van het bestemmingsplan dit percentage nader kan worden bepaald.
2.5. Ingevolge artikel 6.1 van de planregels, zijn de voor "Centrum - uit te werken" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen. In artikel 6.2 zijn de uitwerkingsregels opgenomen.
Ingevolge artikel 6.3.1 is het bouwen van bouwwerken uitsluitend toegestaan overeenkomstig een door het college van burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat in werking is getreden.
Ingevolge artikel 7.1 zijn de voor "Woongebied - uit te werken" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen. In artikel 7.2 zijn de uitwerkingsregels opgenomen.
Ingevolge artikel 7.3.1 is het bouwen van bouwwerken uitsluitend toegestaan overeenkomstig een door het college van burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat in werking is getreden.
Ingevolge artikel 12.2 geldt binnen de uit te werken bestemmingen dat per jaar maximaal 50 woningen worden gebouwd. Van het totaal aantal te bouwen woningen dient minimaal 40% van de woningen in de sociale sector te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3.1., eerste lid, van de Wro, stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.
Ingevolge artikel 1.1.1., eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro, wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.
Ingevolge artikel 1.1.1., eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro, wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder sociale koopwoning: koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van ten minste een jaar en ten hoogste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.
Ingevolge artikel 3.1.2., eerste lid, van het Bro kan ten behoeve van de uitvoerbaarheid een bestemmingsplan regels bevatten met betrekking tot sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of particulier opdrachtgeverschap.
Ingevolge artikel 3.2.1., vierde lid, kan indien een bestemmingsplan regels bevat ten aanzien van sociale koopwoningen de gemeenteraad na regionale afstemming een lagere koopprijsgrens vaststellen dan het bedrag, genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector.
2.6. Uit de door [appellant] genoemde Koninklijke Besluiten van 11 mei 1992 (BR 1992, 626), 1 februari 1994 (AB 1994, 463) en 19 maart 1996 (AB 1996, 375), evenals onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2004 in zaak nr.
200304332/1volgt dat een faseringsregeling gekoppeld moet zijn aan de verwezenlijking van bepaalde plandelen. Artikel 12.2 van de planregels ziet op de uit te werken bestemmingen "Centrum - uit te werken" en "Woongebied - uit te werken". Vanwege het in de artikelen 6.3.1 en 7.3.1 opgenomen bouwverbod bij deze bestemmingen, is bouwen op grond van deze bestemmingen thans niet mogelijk. Het college moet deze bestemmingen uitwerken met toepassing van de in de bepalingen opgenomen uitwerkingsregels en artikel 12.2 van de planregels. Anders dan in het Koninklijk Besluit van 1 februari 1994 waarnaar [appellant] verwijst, dat ook een plan met een uit te werken woonbestemming betreft, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 12.2 van de planregels in strijd met de Wro moet worden geacht. Daarbij neemt zij in aanmerking dat die regels ruimte laten voor een uitwerking in overeenstemming met het hiervoor vermelde in de jurisprudentie ontwikkelde criterium dat een faseringsregeling gekoppeld moet zijn aan de verwezenlijking van bepaalde plandelen. Anders dan [appellant] aanvoert, ontstaat door het plan geen rechtsonzekere situatie voor burgers die bij het verkrijgen van een bouwvergunning afhankelijk zouden zijn van het aantal woningen dat door anderen reeds is gebouwd in het plangebied, gelet op het in artikel 6.3.1 en 7.3.1 opgenomen bouwverbod.
De Afdeling ziet geen aanleiding om [appellant] te volgen in zijn standpunt dat niet duidelijk is wat bedoeld wordt met de sociale sector als opgenomen in artikel 12.2 van de regels. Nu in de planregels geen definitie van dit begrip is opgenomen, kan worden aangesloten bij de in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder d en e van het Bro opgenomen definities van sociale huur- en -koopwoning. In de Nota van toelichting op het Bro (blz. 49-50; Stb. 2008, 145) is ten aanzien artikel 1.1.1. van het Bro opgenomen dat wanneer een gemeente in het bestemmingsplan huur of koop vastlegt, daartussen een overstap niet meer mogelijk is, terwijl een gemeente ook flexibiliteit kan creëren door beide categorieën samen te voegen. Door de raad is voorts naar voren gebracht dat een verordening als bedoeld in die bepaling wordt opgesteld. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de in artikel 1.1.1 van het Bro opgenomen definities niet hanteerbaar zijn bij de uitleg van artikel 12.2 van het bestemmingsplan, en acht deze bepaling niet in strijd met artikel 3.1. van de Wro.
2.7. [appellant] heeft in het beroepschrift ten slotte verwezen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
2.8. [appellant] betoogt dat in artikel 1 van de regels is opgenomen dat het exploitatieplan bestaat uit de toelichting, exploitatieopzet en de kaart en dat daarmee sprake is van strijd met artikel 6.2.11 van het Bro, omdat de toelichting op grond van die bepaling geen deel uitmaakt van het exploitatieplan. Voorts behoren volgens hem de regels juist wel bij het exploitatieplan en zijn deze ten onrechte niet genoemd in artikel 1 van de regels.
2.8.1. Ingevolge artikel 6.2.11, aanhef, van het Bro gaat een exploitatieplan vergezeld van een toelichting.
2.8.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat het exploitatieplan in strijd met artikel 6.2.11 van het Bro moet worden geacht, nu artikel 1 van de regels uitsluitend de omschrijving van het begrip exploitatieplan bevat. Dit kan er niet aan afdoen dat het exploitatieplan feitelijk regels bevat en vergezeld gaat van een toelichting.
2.9. Verder betoogt [appellant] dat het exploitatieplan niet in overeenstemming is met artikel 6.13 van de Wro, omdat de omschrijving van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied ontbreekt. Voorts ontbreekt volgens hem de exploitatieopzet en bevat het exploitatieplan geen informatie omtrent de wijze van toerekening van de te verhalen kosten aan de uit te geven gronden. Ook is volgens [appellant] niet duidelijk op welke wijze de beginselen van profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit worden toegepast, nu de geplande voorzieningen ook een belangrijke functie zullen vervullen voor de bestaande woningen, terwijl uit het exploitatieplan lijkt te volgen dat alle kosten ten laste van het exploitatiegebied zullen worden gebracht.
Verder brengt [appellant] naar voren dat de indicatieve verkavelingsschets in strijd met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet ter inzage is gelegd, waardoor niet kan worden vastgesteld of voor de verkaveling reële uitgangspunten zijn gehanteerd. Ook is volgens [appellant] de raming van de planschades ten onrechte niet ter inzage gelegd. Voorts brengt [appellant] naar voren dat in het plan opgenomen kostenposten niet zijn onderbouwd, zodat deze in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel niet kunnen worden getoetst. [appellant] stelt verder dat hij de inbrengwaarden die zijn gebaseerd op een taxatierapport van Gloudemans van 19 mei 2009, niet op juistheid kan toetsen, omdat de in de vergelijking betrokken transacties niet bekend zijn. Voorts voert [appellant] aan dat niet duidelijk is op welke wijze rekening is gehouden met de anterieure overeenkomst die volgens de publicatie van het exploitatieplan in 2006 zou zijn gesloten voor een groot deel van het gebied Langerak Zuid. Ten slotte voert [appellant] aan dat niet vaststaat wat de totale omvang is van het woningbouwprogramma dat zal worden gerealiseerd en hoeveel sociale woningen per fase zullen worden gerealiseerd.
2.10. De raad stelt zich op het standpunt dat alle bij het exploitatieplan behorende onderdelen zijn opgenomen en ter inzage zijn gelegd. Dat de bedoelde onderdelen summier zijn, hangt volgens de raad samen met de globale opzet van het plan, hetgeen door de wet uitdrukkelijk is toegestaan. Voorts stelt de raad dat in de huidige opzet geen sprake is van voorzieningen waarvan buiten het exploitatiegebied liggende gronden profijt zullen hebben. De indicatieve verkavelingsschets is opgenomen in de toelichting op het bestemmingsplan, aldus de raad. Ten aanzien van het taxatierapport stelt de raad dat dit is opgesteld door een beëdigd taxateur en geen tegenrapport is overgelegd, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. De raad stelt verder dat de gesloten zogenoemde anterieure overeenkomst is verwerkt in het exploitatieplan en dat de zakelijke inhoud bekend is gemaakt.
2.11. Ingevolge artikel 6.13, eerste lid, van de Wro, zoals dit ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold, bevat een exploitatieplan:
a. een kaart van het exploitatiegebied;
b. een omschrijving van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied;
c. een exploitatieopzet, bestaande uit:
1. voor zover nodig een raming van de inbrengwaarden van de gronden, welke inbrengwaarden voor de toepassing van deze afdeling worden beschouwd als kosten in verband met de exploitatie van die gronden;
2. een raming van de andere kosten in verband met de exploitatie, waaronder een raming van de schade die op grond van artikel 6.1 voor vergoeding in aanmerking zou komen;
3. een raming van de opbrengsten van de exploitatie, alsmede de peildatum van de onder 1 tot 3 bedoelde ramingen;
4. een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden;
5. voor zover nodig een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen;
6. de wijze van toerekening van de te verhalen kosten aan de uit te geven gronden.
Ingevolge het tweede lid kan een exploitatieplan bevatten:
a. een kaart waarop het voorgenomen grondgebruik is aangegeven en de gronden welke de gemeente beoogt te verwerven;
b. eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied;
c. regels omtrent het uitvoeren van de onder b bedoelde werken en werkzaamheden;
d. een uitwerking van de in de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.10, derde lid, bedoelde regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid.
Ingevolge het derde lid kunnen voor gronden, waarvoor nog een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, moet worden vastgesteld, of waarvoor ingevolge de fasering geen bouwvergunning als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, kan worden verleend, de onderdelen van een exploitatieplan, bedoeld in het eerste en tweede lid, een globale inhoud hebben.
2.12. In artikel 2 van het exploitatieplan is bepaald dat binnen het exploitatieplan 40% van het totale programma uit sociale woningbouw dient te bestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van dit percentage conform de verdeling die wordt toegestaan in een uitwerking van het bestemmingsplan.
2.13. De Afdeling stelt voorop dat voor de gronden met de bestemmingen "Centrum - uit te werken" en "Woongebied - uit te werken" nog een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro moet worden vastgesteld, zodat ingevolge artikel 6.13, derde lid, van die wet, de onderdelen van het exploitatieplan, bedoeld in artikel 6.13, eerste en tweede lid, een globale inhoud kunnen hebben. Dit brengt met zich dat de diverse onderdelen van het exploitatieplan minder concreet kunnen zijn dan bij een gedetailleerd eindplan. Bij de herziening van het exploitatieplan zullen de daarin opgenomen onderdelen nader worden uitgewerkt. Verder is in artikel 6.15, tweede lid, van de Wro opgenomen dat een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, dat gronden bevat waarvoor in het exploitatieplan een globale omschrijving is vastgesteld, niet in werking treedt voordat een herziening van het exploitatieplan met betrekking tot de desbetreffende gronden is vastgesteld en bekendgemaakt. Tegen die herziening van het plan kan een belanghebbende rechtsmiddelen aanwenden.
2.14. Voor zover [appellant] de aanwezigheid van een exploitatieopzet betwist, stelt de Afdeling vast dat de exploitatieopzet van het exploitatieplan deel uitmaakt van het dossier. Voorts heeft [appellant] de stelling van de raad dat de exploitatieopzet ter inzage is gelegd niet gemotiveerd betwist, zodat geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat deze niet ter inzage heeft gelegen. In paragraaf 2.3 van de toelichting op de exploitatieopzet is opgenomen dat op basis van de kostensoorten uit het Bro een raming van de kosten is gemaakt, waarbij verschillende aannames zijn gedaan, die in de rest van de paragrafen nader worden besproken. In paragraaf 2.3.3 van de toelichting op de exploitatieopzet is uiteengezet waarop de kosten voor het bouwrijp maken van het terrein betrekking hebben en in paragraaf 2.3.4 is aangegeven waaruit het woonrijp maken bestaat. De indicatieve raming van de planschades is in paragraaf 2.3.5 van de toelichting op de exploitatieopzet opgenomen. Deze onderdelen maken aldus deel uit van het exploitatieplan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan in strijd met artikel 6.13 van de Wro moet worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens artikel 6.13, derde lid, van die wet, de onderdelen van het exploitatieplan een globale inhoud kunnen hebben. De aan het bestemmingsplan en het exploitatieplan ten grondslag liggende stukken geven ook geen aanleiding voor een nadere detaillering. Dat enkel sprake is van indicatieve ramingen acht de Afdeling in dit geval gelet op het vorenstaande niet in strijd met de rechtszekerheid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat de deze aannames niet als reëel kunnen worden aangemerkt en dat de raming van de kosten bij een herziening van het plan zal worden geconcretiseerd. In paragraaf 2.3.6 van de toelichting op de exploitatieopzet is opgenomen dat er geen sprake is van als zodanig door de raad aangeduide bovenwijkse voorzieningen die via de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit kunnen worden toegerekend aan het plangebied. Door [appellant] is niet onderbouwd dat de in het plan opgenomen voorzieningen ook van nut kunnen zijn voor bestaande woningen, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van als zodanig door de raad aangeduide bovenwijkse voorzieningen. Indien dergelijke voorzieningen alsnog mogelijk zouden worden gemaakt, dienen deze en de daaraan verbonden kosten te worden opgenomen in een herziening van het exploitatieplan, waartegen een belanghebbende desgewenst rechtsmiddelen kan aanwenden. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 2 van het exploitatieplan niet tot rechtsonzekerheid zal leiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze bepaling in een herziening van het exploitatieplan zal worden uitgewerkt en thans ingevolge artikel 3 van het exploitatieplan geen werken en werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
2.14.1. Nu het exploitatieplan tegelijk met het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, kan de in de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen schets bij [appellant] bekend worden verondersteld. Aangezien het hier een globaal exploitatieplan betreft dat - zoals in 2.13 is overwogen - in het kader van een herziening ervan op diverse onderdelen zal worden geconcretiseerd, acht de Afdeling de indicatieve verkavelingsschets toereikend. Voorts wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de daarin opgenomen aannames niet als reëel kunnen worden aangemerkt. De raad heeft zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toerekening van kosten aan bepaalde kavels bij een herziening van het plan nader kan worden geconcretiseerd. Daartegen kan een belanghebbende desgewenst rechtsmiddelen aanwenden. Daarbij is in aanmerking genomen dat als gevolg van het opgenomen voorlopig bouwverbod bouwvergunningen niet kunnen worden verleend, zodat bouwvergunningverlening zonder kostenverhaal niet mogelijk is.
2.14.2. Ten aanzien van de taxatie van de inbrengwaarden stelt de Afdeling vast dat niet in geschil is dat Gloudemans als een onafhankelijk deskundig taxateur kan worden aangemerkt. Voorts is door [appellant] desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij de hoogte van de inbrengwaarden van de percelen, ook de vastgestelde bedragen per m², op zichzelf niet betwist. In het rapport van Gloudemans is aangegeven op welke wijze de inbrengwaarden zijn berekend, waarbij de artikelen 40 b tot en met f van de Onteigeningswet als uitgangspunt zijn genomen. Onder deze omstandigheden, waarbij twijfel aan de bevindingen in het rapport van de deskundige taxateur op enigerlei wijze is gesteld noch gebleken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het exploitatieplan niet op de in het rapport opgenomen inbrengwaarden mocht baseren.
2.14.3. Ter zitting is door de raad toegelicht dat de zogenoemde anterieure overeenkomst waarnaar in de publicatie is verwezen een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot mogelijke ontwikkeling van het gebied betreft, en niet een anterieure overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van de Wro. Het dossier geeft daartoe ook geen aanleiding. Reeds hierom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze overeenkomst in het bestreden besluit vermeld had moeten worden.
2.15. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan en het exploitatieplan anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011