ECLI:NL:RVS:2011:BP0528

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004273/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J. Hoekstra
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor tandartspraktijk in appartement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaren Parkzoom 1-315 (VvE) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De VvE is in beroep gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft, dat op 30 december 2008 vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend voor het wijzigen van het gebruik van een appartement van woonfunctie naar een tandartspraktijk. De rechtbank heeft het beroep van de VvE ongegrond verklaard, waarop de VvE hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 november 2010. De VvE betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering was voor de vrijstelling, ondanks een meerderheid van de VvE die zich had uitgesproken tegen de tandartspraktijk. De Raad van State oordeelde dat de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om te bepalen of er een privaatrechtelijke belemmering is. De VvE voerde ook aan dat de rechtbank niet had ingegaan op de overlast die zij ondervond van de tandartspraktijk, zoals geluidsoverlast en parkeerdruk.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank in haar uitspraak voldoende had gemotiveerd dat de vrijstelling van het bestemmingsplan rechtmatig was. De VvE had niet aangetoond dat de door haar gestelde overlast en privaatrechtelijke belemmeringen evident waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004273/1/H1.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Eigenaren Parkzoom 1-315 (hierna: de VvE), gevestigd te Delft,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 maart 2010 in zaken nrs. 09/954 en 09/960 in de gedingen tussen:
de Vereniging van Eigenaren
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2008 heeft het college [vergunninghouder] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het wijzigen van het gebruik van een appartement van woonfunctie naar een tandartspraktijk aan de [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 24 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de VvE daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de VvE bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 26 en 27 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2010, waar de VvE, vertegenwoordigd door P.D. van Tijn, bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, en het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Hoornse Hof" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor, voor zover thans van belang, woningen.
Ingevolge het eerste lid, onder b, onderdeel 1, zijn per wooneenheid met deze bestemming toegelaten, voor zover thans van belang, ruimten voor kantoor-/praktijkuitoefening, mits de woonfunctie per wooneenheid in overwegende mate gehandhaafd blijft.
2.2. Het gebruik van het appartement is in strijd met artikel 4, eerste lid, onder b, onderdeel 1, van de planvoorschriften, omdat in het appartement de woonfunctie niet in overwegende mate gehandhaafd is gebleven. Om het gebruik mogelijk te maken, heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3. De VvE betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu nog een civielrechtelijke procedure aanhangig is en het oordeel van de civiele rechter derhalve nog niet bekend is, een eventuele privaatrechtelijke belemmering nog niet als evident kan worden aangemerkt. De VvE voert hiertoe aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat op de algemene ledenvergadering van 13 mei 2008 een meerderheid van de VvE zich heeft uitgesproken tegen een tandartspraktijk in het appartement, zodat wel sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
In dit geval bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de door de VvE gestelde belemmering een zodanig evident karakter heeft dat deze aan de verlening van de vrijstelling in de weg staat. Ter beantwoording van de vraag of een dergelijke belemmering zich voordoet, dient onder meer te worden vastgesteld welke privaatrechtelijke beperkingen bestaan in verband met het door de VvE genoemde besluit van de VvE van 13 mei 2008. Daartoe is, zoals hiervoor is overwogen, de burgerlijke rechter de eerst aangewezene. Het betoog faalt dan ook.
2.4. De VvE betoogt dat de rechtbank ten onrechte ervan uit is gegaan dat het college een objectgebonden vrijstelling heeft verleend. Zij voert daartoe aan dat uit het besluit en de daarin ingelaste brief van 30 december 2008 blijkt dat de door het college verleende vrijstelling persoonsgebonden is en niet geldt voor eventuele opvolgers van [vergunninghouder].
2.4.1. Bij besluit van 30 december 2008 heeft het college [vergunninghouder] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het wijzigen van een appartement van woonfunctie naar een tandartspraktijk aan de Parkzoom 3 te Delft. Uit de bewoordingen van het besluit blijkt onmiskenbaar dat het, zoals het college ook ter zitting nader heeft toegelicht, ertoe strekt vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor het wijzigen van het appartement van woonfunctie naar een tandartspraktijk en geldt deze vrijstelling ook voor eventuele opvolgers van [vergunninghouder]. Het betoog faalt.
2.5. Het betoog van de VvE met betrekking tot de vraag of de tandartspraktijk en de op een later tijdstip aan die praktijk toegevoegde mondhygiëniste onder het overgangsrecht valt, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, reeds omdat de overwegingen van de rechtbank over de toepasselijkheid van het overgangsrecht geen betrekking hebben op de procedure omtrent de vraag of het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen, maar op de procedure omtrent de vraag of het college bevoegd is handhavend op te treden tegen de vermeende strijdigheid met het bestemmingsplan, welke procedure thans niet aan de orde is.
2.6. De VvE betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de overlast die zij ondervindt van de tandartspraktijk. Zij voert in dit verband aan dat sprake is van overlast van patiënten van de tandartspraktijk die, door het ontbreken van een aparte in- en uitgang, via de hal en de garage door het appartementencomplex zwerven, hetgeen een inbreuk op de privacy en veiligheid oplevert. Daarnaast voert zij aan dat er schadelijke stoffen terechtkomen in de gemeenschappelijke riolering, ventilatiekanalen en vuilcontainers en dat sprake is van geluidsoverlast door boorgeluiden en de airconditioning van de praktijk. Zij voert tevens aan dat overlast ontstaat, omdat te weinig parkeerruimte voor auto's en fietsen aanwezig is en de patiënten van de tandartspraktijk zorgen voor extra afval in en buiten het appartementencomplex.
2.6.1. Anders dan de VvE betoogt, is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan op de door haar gestelde overlast van geparkeerde fietsen en patiënten die in het appartementencomplex zwerven. Zij heeft in dit verband overwogen dat de VvE deze gestelde overlast niet heeft onderbouwd, hetgeen de VvE in hoger beroep niet gemotiveerd heeft bestreden.
De VvE betoogt evenwel terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op hetgeen zij heeft aangevoerd over de door haar gestelde geluidsoverlast, de parkeerhinder, de overlast die wordt veroorzaakt door schadelijke stoffen die terechtkomen in de gemeenschappelijke riolering, ventilatiekanalen en vuilcontainers en de overlast van het door patiënten achtergelaten afval. Dit kan echter, gelet op het hierna overwogene, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6.2. De VvE heeft aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit het jaar 2009 (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen afstand van 10 meter tussen de tandartspraktijk en de daarnaast liggende woningen. Volgens de VvE is sprake van geluidsoverlast. Zij voert aan dat het college een geluidsonderzoek had moeten verrichten.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zijn de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief en is afwijking hiervan in beginsel mogelijk met dien verstande dat een afwijking dient te worden gemotiveerd (onder meer de uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr.
200908395/1/H1).
Het college heeft zich in het besluit van 30 december 2008, gelezen in samenhang met de daarin ingelaste brief van dezelfde datum, op het standpunt gesteld dat volgens de VNG-brochure voor een tandartspraktijk een richtafstand van 10 meter geldt, maar dat aanleiding bestaat hiervan af te wijken. Het heeft er in dit verband op gewezen dat het gebruik van de tandartsapparatuur niet van constante aard is en dat voorts sprake is van een hoog frequent geluid, zodat het niet te verwachten is dat de naastgelegen woningen geluidsoverlast zullen ondervinden. Volgens het college zijn in de afgelopen jaren door hem ook geen klachten ontvangen, maar wel verklaringen van twee directe buren, waarin is vermeld dat geen overlast van de tandarts is ondervonden. Het college heeft gelet hierop geen aanleiding gezien een geluidsonderzoek te verrichten. In hetgeen de VvE heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hierbij is van belang dat de VvE de door haar gestelde geluidsoverlast niet heeft onderbouwd.
2.6.3. De VvE heeft voorts aangevoerd dat het college heeft miskend dat de parkeerdruk hoger is dan de door hem gehanteerde norm van 3,5 parkeerplaatsen. Zij wijst er op dat in de tandartspraktijk vier mensen werkzaam zijn en ook patiënten met de auto kunnen komen. Daarnaast merkt zij op dat ook 's avonds en in de weekenden wordt gewerkt en op die momenten in de omgeving van het pand weinig parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
Het college heeft zich in het besluit van 30 december 2008, gelezen in samenhang met de daarin ingelaste brief van dezelfde datum en de ruimtelijke onderbouwing van 20 februari 2008, op het standpunt gesteld dat de parkeernorm voor het appartement 1,7 parkeerplaatsen bedraagt en voor de tandartspraktijk, mede gelet op het aantal medewerkers, 3,5 parkeerplaatsen, zodat 1,8 extra parkeerplaatsen nodig zijn. Gelet op de omstandigheid dat in een straal van 100 meter rondom het pand een vijftigtal parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarvan er in de ochtend- en middaguren onderscheidenlijk 25 en 20 beschikbaar zijn, zal geen sprake zijn van een verhoging van de parkeerdruk, aldus het college.
Het betoog van de VvE dat de door het college gehanteerde norm van 3,5 parkeerplaatsen te laag is, laat, wat daar ook van zij, onverlet dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De beschikbaarheid van deze parkeerplaatsen heeft de VvE niet gemotiveerd bestreden. Nu daarnaast de tandartspraktijk, zoals ter zitting is gebleken, slechts incidenteel in de avonduren en in het weekend dienst heeft, heeft het college in hetgeen de VvE heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien de vrijstelling niet te verlenen
2.6.4. De VvE heeft betoogd dat het college in het kader van de belangenafweging geen rekening heeft gehouden met de door haar aangevoerde aspecten met betrekking tot de overlast van schadelijke afvalstoffen die terecht kunnen komen in de gemeenschappelijke riolering, ventilatiekanalen en vuilcontainers.
Vooropgesteld wordt dat de bescherming van het milieu tegen hinder die gepaard gaat met het uitoefenen van een activiteit waarop de vrijstelling ziet, een aspect betreft waarvan de beoordeling primair plaats dient te vinden in het kader van de Wet milieubeheer. Voor het oordeel dat het bevoegde bestuursorgaan in redelijkheid geen vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de WRO heeft kunnen verlenen kan aanleiding bestaan indien ernstig moet worden betwijfeld of voor de beoogde activiteit een vergunning krachtens de Wet milieubeheer kan worden verleend of dat naleving mogelijk is van regels die bij algemene maatregel van bestuur krachtens die wet zijn gesteld. Voor een zodanig oordeel bestaat in dit geval geen aanleiding. In het onderhavige geval is sprake van een inrichting waarop een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 8.40 Wet milieubeheer van toepassing is. Niet aannemelijk is geworden dat de tandartspraktijk niet aan de regels met betrekking tot afvalbeheer kan voldoen, zodat het college in het door de VvE aangevoerde geen grond heeft hoeven zien voor het weigeren van de vrijstelling.
2.6.5. Het betoog van de VvE dat de patiënten voor veel extra afval zorgen en dat daardoor de schoonmaakkosten toenemen, is op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het college hierin evenmin grond heeft hoeven zien de vrijstelling te weigeren.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met een verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011
473.