ECLI:NL:RVS:2011:BP0506

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008833/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan Dalmeden door college van gedeputeerde staten van Overijssel

Op 4 januari 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 juli 2010, waarin goedkeuring werd verleend aan het bestemmingsplan 'Dalmeden', vastgesteld door de raad van de gemeente Hengelo op 29 januari 2008. De verzoeker, een inwoner van Hengelo, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat door de nabijheid van zijn veehouderij.

De voorzitter heeft het verzoek op 24 november 2010 ter zitting behandeld. De verzoeker voerde aan dat de geurcontouren onjuist waren berekend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de geurhinder van zijn veehouderij. De raad van de gemeente Hengelo verdedigde het besluit door te stellen dat de geurnorm pragmatisch was vastgesteld en dat potentiële kopers zich bewust zouden zijn van de geurhinder. De voorzitter oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat in de betrokken deelgebieden, vooral gezien de bestaande geurbelasting en de normering die was vastgesteld in de gemeentelijke geurverordening.

Uiteindelijk besloot de voorzitter om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel te schorsen voor de deelgebieden Stromen en Meander, en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de goedkeuring van bestemmingsplannen, vooral in situaties waar geurhinder een rol speelt.

Uitspraak

201008833/2/R3.
Datum uitspraak: 4 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hengelo, bij besluit van 29 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Dalmeden".
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, is verschenen. Verder is de raad, vertegenwoordigd door drs. H.H. Aalderink, M. Brummerhuis en D.C. Bouwhuis, allen werkzaam bij de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het besluit van 13 juli 2010 heeft het college onder meer gedeeltelijk goedkeuring verleend aan de bestemming "wonen, uit te werken" in de deelgebieden Meander Noord en Zuid en Stromen Oost en West van het bestemmingsplan Dalmeden. Het college heeft alsnog goedkeuring onthouden aan een gedeelte van het plandeel "Meander Noord". Naar ter zitting is gebleken wil de raad zo spoedig mogelijk starten met de uitgifte van kavels en het bouwrijp maken van het gebied, zodat sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [verzoeker] bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. De voorzitter stelt voorop dat, anders dan de raad ter zitting heeft betoogd, de Crisis- en herstelwet niet van toepassing is. Uit artikel 1.1, eerste lid, onder a, in samenhang met categorie 3.1 van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet volgt dat die wet van toepassing is op projecten van meer dan 20 woningen die tot stand zijn gekomen krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Nu het thans voorliggende goedkeuringsbesluit is gebaseerd op een bestemmingsplan dat onder de vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vastgesteld, is daarvan in dit geval geen sprake en valt het besluit daarmee niet onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet zich verzet tegen vernietiging van het besluit en dat daarom het besluit niet voor schorsing in aanmerking komt, kan reeds daarom niet slagen.
2.4. [verzoeker] voert aan dat niet is onderzocht of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd in de deelgebieden "Meander" en "Stromen", nu daar woningbouw mogelijk wordt gemaakt binnen de geurcontour van de door hem in de onmiddellijke nabijheid geëxploiteerde veehouderij. In dit kader voert hij aan dat bij het berekenen van de geurcontour rond zijn veehouderij van een onjuiste ruwheidslengte van 0,25 is uitgegaan. Deze ruwheidslengte is afhankelijk van de vorm van het landschap en is een parameter voor het vaststellen van de geurverspreiding. Volgens [verzoeker] had een ruwheidslengte van 0,1 moeten worden aangehouden voor het gebied waarin zijn veehouderij ligt. Voorts heeft het college ten onrechte geen rekening gehouden met de aan hem na inwerkingtreding van de gemeentelijke geurverordening verleende milieuvergunning die ziet op een grotere geuremissie, welke het plangebied - ook uitgaande van de geurcontour van 5 odourunits per m3 lucht (hierna: o.u. per m3) - beslaat. Bovendien is ten onrechte de geurcontour berekend op basis van het huidige emissiepunt van de stallen, en niet op de grens van het bouwvlak. Het voorgaande betekent volgens hem dat de daadwerkelijke geurcontour verder in het deelgebied Meander Noord en in het deelgebied Stromen Oost zou kunnen liggen, zodat ook daar wellicht geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Verder voert [verzoeker] aan dat de geurnorm van 5 o.u. per m3, die in de gemeentelijke verordening is vastgelegd voor dit gebied, onjuist tot stand is gekomen, omdat geen onderzoek is gedaan naar de geurhinderbeleving. Verder stelt hij dat bij het vaststellen van de norm niet kan worden betrokken dat, zoals de raad stelt, potentiële kopers de geurnorm zullen betrekken in de overweging om tot koop over te gaan. Tot slot betoogt [verzoeker] dat zelfs als de geurnorm op juiste wijze tot stand zou zijn gekomen, dit nog niet met zich brengt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
2.5. De raad heeft betoogd dat op 9 november 2008 de gemeentelijke verordening is vastgesteld. Bij deze verordening is afgeweken van de in artikel 3 van de Wet geurhinder veehouderij, voor zover hier van belang, voorgeschreven geurnorm van 3 o.u. per m3 en vastgesteld op 5 o.u. per m3. De raad heeft aangegeven dat deze norm pragmatisch tot stand is gekomen en is afgestemd op de feitelijke geurbelasting van de veehouderij van [verzoeker]. Voorts is volgens de raad ter plaatse sprake van een overgang naar het buitengebied en is daarom een afwijkende geurnorm gerechtvaardigd. Gelet op de nabijheid van het buitengebied en gezien de grootte en de prijs van de kavels, die in het duurdere segment zijn, kan er volgens de raad van worden uitgegaan dat personen die een kavel kopen dat doen in volle vrijheid, en zich er van bewust zijn dat zij geurhinder kunnen ondervinden van veehouderijen. Personen die bijzonder gevoelig zijn voor geurhinder zullen er minder snel voor kiezen een kavel te kopen. Door dit selectiemechanisme kan worden verondersteld dat in de gebieden Meander en Stromen het percentage geurgehinderden lager zal zijn dan bij een gemiddelde populatie, aldus de raad.
Met betrekking tot de ruwheidslengte en het berekenen van de geurcontour vanaf het emissiepunt betoogt de raad dat het uitgangspunt is geweest om de bestaande veehouderij van [verzoeker] in te passen en om woningbouw mogelijk te maken tot aan de grens waar maximaal 5 o.u. per m3 optreden. Voor de ruwheidswaarde van 0,25 is gekozen omdat het hierbij behorende gebiedstype volgens de raad het meest overeenkomt met de situatie ter plaatse. Overigens is volgens de raad uit nadere berekeningen gebleken dat zelfs indien wordt uitgegaan van een ruwheidslengte van 0,1 kan worden voldaan aan de geurnorm van 5 o.u. per m3.
Met betrekking tot het emissiepunt, heeft de raad opgemerkt dat in het onderhavige geval de relatief kleine verschuivingen van emissiepunten die binnen het bouwvlak mogelijk zijn niet zullen leiden tot andere concentraties van de geurbelasting. Het college heeft zich hierbij aangesloten.
2.6. Het plan voorziet in de realisering van een nieuw woongebied voor maximaal 521 woningen aan de noordzijde van Hengelo. Naar de voorzitter vaststelt, heeft de raad voor de vraag of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de deelgebieden Meander en Stromen gelet op de bestaande geurbelasting in die deelgebieden, de normering uit de inmiddels in de gemeente in werking getreden Geurverordening bepalend geacht. Niet in geschil is dat bij de keuze voor deze normering is aangesloten bij de op dat moment feitelijk aanwezige geurbelasting afkomstig van de veehouderij van [verzoeker]. [verzoeker] heeft er evenwel onder verwijzing naar de hem bij besluit van 8 juli 2009 verleende revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer, waarin is aangegeven dat geen rekening is gehouden met mogelijk toekomstige ontwikkelingen in de deelgebieden Stromen en Meander, op gewezen dat hem inmiddels een grotere geuremissie is vergund, waardoor de betrokken deelgebieden uitgaande van de 5 o.u. per m3 -contour alsnog worden overlapt.
Niet is gebleken dat het college bij het nemen van het bestreden besluit hiermee rekening heeft gehouden. Ook los hiervan is de vraag of het college het wel voldoende inzichtelijk heeft kunnen achten dat ter plaatse van het nieuwe woongebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook indien in een verordening bepaalde geurnormen zijn vastgelegd, moet inzichtelijk zijn dat de toegestane milieubelasting in overeenstemming is met de uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbare inrichting van het gebied. In dit geval bestaat er bij de voorzitter gerede twijfel over of door het college in navolging van de raad voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom het met dit plan geboden beschermingsniveau voldoende kan worden geacht gelet op het karakter van het nieuw in te richten gebied, waaraan overwegend een woonfunctie toekomt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals [verzoeker] terecht heeft gesteld, aan de geurverordening geen gebiedsvisie of een gebiedsgericht geurbeleid ten grondslag ligt. Voor zover het de verhouding geurbelasting en (het aantal) geurgehinderden betreft heeft de raad er weliswaar op gewezen dat hij ervan uitgaat dat het percentage geurgehinderden lager zal zijn dan bij een gemiddelde populatie vanwege het door de raad veronderstelde selectiemechanisme dat zich zal voordoen bij potentiële kopers van kavels in het duurdere segment, maar voorshands bestaat ook op dit punt twijfel of het college deze motivering voldoende draagkrachtig heeft kunnen achten, nu niet is gebleken dat de raad hiernaar enig onderzoek heeft gedaan. Gelet hierop is niet buiten twijfel of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
2.7. Gelet op de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Het college dient op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 juli 2010, kenmerk 2010/099112, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Wonen-uit te werken" wat betreft de deelgebieden Stromen en Meander;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2011
361.