201005808/1/R1.
Datum uitspraak: 5 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Bonk Zevenhuizen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, beroep ingesteld. [appellante] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 13 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2010, waar [appellante], in persoon en vergezeld van haar [echtgenoot], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.M.H.W. Fassotte-Bams en E.R.A. Franklin LLM, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het recreatiegebied De Bonk te Zevenhuizen.
2.2. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie].
[appellante] voert aan dat had moeten worden voorzien in een woonbestemming. In verband hiermee betoogt [appellante] dat zij de woning op het perceel reeds 22 jaar als woning in gebruik heeft, dat zij de gemeente hiervan op de hoogte heeft gesteld en dat dit gebruik door het gemeentebestuur gedurende deze periode is gedoogd. Voorts betoogt [appellante] dat de woning ten behoeve van de forensenbelasting en de taxatie in het kader van de Wet waardering onroerende zaken wel is aangemerkt als reguliere woning. Daarnaast voert zij aan dat zij sinds 1990 op het perceel staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
Voorts voert [appellante] aan dat de woning vanuit planologisch perspectief los van de omliggende recreatiewoningen dient te worden gezien vanwege de omvang van de woning, die tweemaal de grootte van de recreatiewoningen bedraagt, en vanwege de ligging van de woning, omdat deze afgescheiden ligt van de recreatiewoningen. Voorts voert zij aan dat vanuit historisch perspectief de woning eveneens los van de omliggende recreatiewoningen dient te worden gezien omdat voorheen een café heeft gestaan op het perceel en omdat de woning, in tegenstelling tot de recreatiewoningen, op de van oorsprong aanwezige grond is gebouwd.
2.3. De raad acht de bestemming "Recreatie" passend gelet op het recreatieve karakter van het plangebied en het beleid dit karakter te behouden. Er is aangesloten bij de bestemming in het hiervoor vigerende bestemmingsplan en daarnaast is het beleid van de gemeente dat recreatiewoningen niet voor permanente bewoning mogen worden gebruikt, aldus de raad.
Voorts merkt de raad op dat destijds een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een recreatiewoning ter plaatse van het café overeenkomstig de afmetingen van de destijds bestaande opstallen. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel planologisch bezien onderdeel uitmaakt van het recreatieterrein De Bonk.
Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat de bestemming van de woning niet relevant is voor de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Voor de forensenbelasting is de feitelijke situatie bepalend en niet hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. Ook bij de taxatie in het kader van de Wet waardering onroerende zaken is het permanent wonen van belang voor het toetsingskader en niet de bestemming als recreatiewoning, aldus de raad.
2.4. Aan het plandeel met de woning op het perceel [locatie] is de bestemming "Recreatie" toegekend met de aanduiding "1", waarmee wordt voorzien in één woning. Ingevolge artikel 5.1, onder a, van de planregels is bij deze bestemming een recreatiewoning toegestaan. Ingevolge artikel 5.5, aanhef en onder a, is permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten.
Op het perceel bevond zich tot 1978 een café. Op 18 april 1978 is een bouwvergunning verleend ten behoeve van een recreatiewoning. In het voorheen geldende bestemmingsplan "De Bonk" uit 1982 was aan het perceel de bestemming "Recreatie (R)" met de subbestemming "Recreatieverblijf" en de aanduiding "I" toegekend. Ingevolge artikel 5, eerste en derde lid, van de voorschriften van dat plan was bebouwing op percelen met deze bestemming en aanduiding bestemd voor verblijfsrecreatie en niet meer dan één zomerhuisje.
Ingevolge artikel 13, vijfde lid, werd onder verboden gebruik als bedoeld in het eerste lid van dat artikel in ieder geval verstaan het gebruik van zomerwoningen voor permanente bewoning.
2.5. Niet in geschil is dat [appellante] de woning op het perceel zonder onderbreking permanent bewoont sinds 1989 en dat dit gebruik in strijd is met de destijds geldende en thans toegekende bestemming.
Bij brief van 19 januari 1990 heeft het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Zevenhuizen [appellante] gesommeerd de permanente bewoning van de woning [locatie] te staken.
Bij brief van 12 april 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellante] een persoonsgebonden ontheffing verleend voor het gebruik van de recreatiewoning [locatie] voor permanente bewoning.
2.6. Blijkens het gemeentelijke beleid in de nota "Beleidsnota permanente bewoning recreatieverblijven" (hierna: beleidsnota) welke door de raad van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle op 20 januari 2009 is vastgesteld, levert permanente bewoning van recreatiewoningen een aantal negatieve effecten op, waaronder aantasting van het buitengebied, onttrekking aan de bestaande hoeveelheid recreatieverblijven en negatief ruimtelijk effect doordat het aanzicht van een woonwijk kan ontstaan terwijl een als zodanig ontwikkelde woonwijk aan planologische eisen moet voldoen, zoals een ontsluiting en wijkvoorzieningen. Een groter beslag op maatschappelijke voorzieningen, problemen van sociale aard door een verschil in leefpatronen van permanente bewoners en vakantiegangers en de gevolgen voor de lokale economie zijn eveneens negatieve effecten. In de beleidsnota wordt aangenomen dat alle bewoners van De Bonk pas na inwerkingtreding van het hiervoor vigerende bestemmingsplan op het recreatieterrein zijn gaan wonen en dat het huidige permanente gebruik niet onder het overgangsrecht valt.
2.7. Van belang is dat het perceel is gelegen op een terrein, waarvan de raad het recreatieve karakter en de bestaande omgevingskenmerken wenst te behouden, en dat de raad de negatieve effecten van permanente bewoning van recreatiewoningen wenst te voorkomen. De grootte en ligging van de woning, de grond waarop is gebouwd en het feit dat vóór de bouw van de woning een café ter plaatse aanwezig was, geven geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning en het perceel ruimtelijk bezien onderdeel uitmaken van en behoren tot het recreatieterrein De Bonk. Het toekennen van een woonbestemming aan de woning van [appellante] is derhalve in strijd met het gemeentelijke beleid.
De enkele omstandigheden dat [appellante] de woning reeds 22 jaar permanent bewoont en dat handhavend optreden door het gemeentebestuur is uitgebleven leiden niet tot de conclusie dat reeds daarom in afwijking van het beleid een op permanent woongebruik toegesneden bestemming toegekend had moeten worden.
Voor zover [appellante] betoogt dat het planologisch en historisch perspectief van het perceel aanleiding geeft tot het toekennen van een permanente woonbestemming, overweegt de Afdeling dat de in 1978 verleende bouwvergunning voorziet in de bouw van een recreatiewoning en niet in de bouw van een burgerwoning.
Voor zover [appellante] voorts heeft gewezen op de waardering van haar woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, de forensenbelasting en de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie overweegt de Afdeling dat daaraan niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend en daaruit evenmin volgt dat door het gemeentebestuur is ingestemd met een functiewijziging van recreatie in permanente bewoning. De waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, de wijze waarop de forensenbelasting wordt toegepast en de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie zijn immers niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in de situatie van [appellante] in redelijkheid kunnen vasthouden aan zijn hiervoor weergegeven beleid. Daarbij betrekt de Afdeling dat met de belangen van [appellante] rekening is gehouden doordat aan haar een persoonsgebonden ontheffing is verleend.
2.8. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2011