ECLI:NL:RVS:2011:6192

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
201010786/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie. De aanvraag werd op 29 september 2009 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, die op 14 oktober 2010 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 4 maart 2011 werd behandeld.

De vreemdeling klaagde dat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom een door hem meegebrachte getuige niet onder ede was gehoord. De Raad van State overwoog dat de rechtbank in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had kunnen besluiten om de getuige niet te horen, omdat deze niet als objectieve bron kon worden aangemerkt. De vreemdeling had de getuige slechts kort ontmoet, wat onvoldoende was om relevante informatie te verschaffen over de kern van het geschil.

De Raad van State concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, hoewel niet volledig gemotiveerd, niet vernietigd kon worden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

201010786/1/V1.
Datum uitspraak: 4 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 14 oktober 2010 in zaak nr. 09/38473 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie (lees: de minister voor Immigratie en Asiel; hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 november 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom de door hem meegebrachte persoon ter zitting niet als getuige onder ede is gehoord.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kunnen partijen getuigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 8:63, tweede lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de rechtbank afzien van het horen van door een partij opgeroepen getuigen indien zij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.1.2. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de vreemdeling op 16 en 21 juli 2010 de rechtbank en de minister heeft bericht dat hij een bekende uit Irak als getuige voor de zitting van 26 juli 2010 zal meebrengen.
Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting blijkt dat de rechtbank te kennen heeft gegeven dat zij geen reden ziet om die persoon als getuige te horen, omdat de vreemdeling hem slechts een dag heeft ontmoet en dit onvoldoende informatie oplevert over de kern van het geschil.
2.1.3. Hoewel uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de rechtbank heeft afgezien van het horen van de desbetreffende persoon uit Irak als getuige, omdat dit naar haar oordeel niet kon bijdragen aan de beoordeling van de zaak, heeft zij dat niet als zodanig in de aangevallen uitspraak overwogen.
De daartoe strekkende klacht van de vreemdeling is dan ook terecht voorgedragen, maar de grief kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Gelet op hetgeen de vreemdeling ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank ervan kunnen afzien de desbetreffende persoon als getuige te horen, reeds omdat niet is gebleken dat die getuige als objectieve bron kan worden aangemerkt.
2.2. Hetgeen de vreemdeling overigens in het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011
32-587.