ECLI:NL:RVS:2010:BO9211

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005411/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar splitsingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 april 2010 het beroep ongegrond verklaarde tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes. Het dagelijks bestuur had op 28 oktober 2008 een vergunning verleend aan [belanghebbende] voor het splitsen van het eigendomsrecht van een pand in drie appartementsrechten. [appellant] maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar op 21 april 2009 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de splitsingsvergunning het woonrecht van [appellant] niet aantastte en dat hij daarom geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

[appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet rechtstreeks in zijn belangen was geraakt door de splitsingsvergunning. Hij voerde aan dat er voorwaarden aan de vergunning waren verbonden die zijn woonsituatie beïnvloedden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 december 2010 behandeld. De rechtbank had overwogen dat de splitsingsvergunning geen wijziging bracht in de woonsituatie van [appellant] en dat hij geen concreet en actueel belang had om als belanghebbende te worden aangemerkt.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet rechtstreeks in zijn belangen was geraakt door de verlening van de splitsingsvergunning. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het dagelijks bestuur [appellant] in zijn bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201005411/1/H3.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2010 in zaak nr. 09/2455 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes, thans: het dagelijks bestuur van het stadsdeel West.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur vergunning verleend aan [belanghebbende] tot het splitsen van het eigendomsrecht van het pand gelegen aan de [locatie] te [plaats] in drie appartementsrechten.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2010, verzonden op 26 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juni 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.E. Hageman en J. van Drunen, beiden werkzaam bij het stadsdeel West, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat door het verlenen van een splitsingsvergunning aan [belanghebbende] het woonrecht en de woonsituatie van [appellant] niet worden aangetast, zodat [appellant] niet rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen en hij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de splitsingsvergunning het woonrecht van [appellant] eerbiedigt en geen wijziging brengt in zijn woonsituatie. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur geen voorwaarden aan de vergunning heeft verbonden, zodat [appellant] ook hierdoor niet rechtstreeks in zijn belangen is geschaad. Dat het splitsen van een pand de opmaat zou vormen tot het beëindigen van huurovereenkomsten, maakt het voorgaande volgens de rechtbank niet anders, aangezien er andere mogelijkheden zijn om in rechte tegen een beëindiging van de huurovereenkomst op te komen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet rechtstreeks in zijn belangen is geraakt door de verlening van de splitsingsvergunning. Hij voert aan dat er, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voorwaarden zijn verbonden aan de splitsingsvergunning. Omdat deze voorwaarden ten doel hebben verkrotting tegen te gaan, zijn ze volgens hem van invloed op zijn woonsituatie. Voorts voert hij aan dat hij belanghebbende is omdat hij de woning die hij huurt in eigendom wil hebben. [appellant] stelt voorts belang te hebben, omdat er formeel gezien weliswaar mogelijkheden zijn om een beëindiging van de huurovereenkomst aan te vechten, maar de huurrechten daarmee niet verzekerd zijn.
2.5. [appellant] huurt een verdieping van het pand waarvoor de splitsingsvergunning is verleend.
De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat een splitsingsvergunning slechts voorziet in publiekrechtelijke toestemming om de eigendom van een pand om te zetten in appartementsrechten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 juli 2007 in zaak nr.
200608492/1), is voor de beoordeling van de vraag of een huurder belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bepalend in hoeverre de splitsingsvergunning van invloed is op zijn woonsituatie.
Voorafgaand aan het verlenen van een splitsingsvergunning moet volgens de Huisvestingsverordening 2003 en de Beleidsregels voor verlening of weigering van een splitsingsvergunning 2002 zijn voldaan aan vereisten die betrekking hebben op de staat van onderhoud van het pand. Het dagelijks bestuur heeft beoordeeld of het pand aan deze vereisten voldoet en een splitsingsvergunning verleend. Aan de verleende splitsingsvergunning zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen voorwaarden verbonden. Dat volgens [appellant] in dit geval niet is voldaan aan de voormelde vereisten voor splitsing, maakt niet dat zijn woonsituatie is gewijzigd door het verlenen van de splitsingsvergunning.
Dat [appellant] de woning die hij huurt in de toekomst wil kopen, is een onvoldoende concreet en actueel belang om hem als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aan te merken. Ook de mogelijke opzegging van de huurovereenkomst door de verhuurder is een dermate onzekere gebeurtenis dat [appellant] in zoverre door de verlening van de splitsingsvergunning niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt. De splitsingsvergunning brengt evenmin wijziging in de mogelijkheden van [appellant] om in rechte tegen een beëindiging van de huurovereenkomst op te komen. Voorts betreft het verzekeren van huurrechten een privaatrechtelijke kwestie die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] door de splitsingsvergunning niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt en dat het dagelijks bestuur [appellant] terecht in zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
97-640.