201005174/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Aalsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2010 in zaak nrs. 09/563, 09/844 en 09/1125 in het geding tussen:
1. [appellant],
2. [wederpartij sub 2],
3. [wederpartijen sub 3],
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college aan [bedrijf] vrijstelling verleend voor het oprichten van een bedrijfshal met kantoorgedeelte op het perceel [locatie] te Aalsmeer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het college [bedrijf] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfshal met kantoorgedeelte op het perceel.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op 10 mei 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.C. Luttikhuizen, advocaat te
's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door drs. E. van der Klis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. B.C. Schoenmaker, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan is in strijd met de ten tijde van het besluit op bezwaar vigerende bestemmingsplannen "Kudelstaart 1969" en "Kudelstaart-Legmeerdijk 1975", op grond waarvan op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden III" rustte. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. Bij besluit van 28 oktober 2008 hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland besloten tot goedkeuring van het door de raad van de gemeente Aalsmeer bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kudelstaart 2006" (hierna: het bestemmingsplan). Het daartegen door [naam] ingestelde beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr. 200808923/1/R1 (www.raadvanstate.nl) ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan is daarmee onherroepelijk geworden.
2.3. Op grond van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Glastuinbouw (AG)" met de nadere aanduiding "agrarische verwerkingsbedrijven toegestaan (+av)".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de plankaart bestemd voor "Glastuinbouw (AG)", aangewezen voor agrarische verwerkingsbedrijven, daar waar dat met de nadere aanduiding "agrarische verwerkingsbedrijven toegestaan" op de plankaart staat aangegeven.
Ingevolge het tweede lid mag op de in het eerste lid genoemde gronden slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, mag de maximale bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven, niet zijnde kassen, 8 m bedragen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, wordt onder agrarisch verwerkingsbedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het verwerken van gewassen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat geen sprake is van een agrarisch verwerkingsbedrijf, maar van een im- en exportbedrijf. Gelet hierop heeft hij nog wel belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling, aldus [appellant].
2.4.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [bedrijf] bamboe importeert en vervolgens gedurende drie maanden opkweekt en op kleur brengt. Daarna wordt het bamboe verwerkt in bloemstukken en verkocht aan onder meer groothandelaren. Hetgeen [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [bedrijf] zich in hoofdzaak richt op het verwerken van gewassen, namelijk het opkweken van bamboe en het verwerken ervan tot eindproduct. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ruime definitie in het bestemmingsplan van het begrip "agrarisch verwerkingsbedrijf", heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voorziet in een agrarisch verwerkingsbedrijf als bedoeld in het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bouwplan thans zonder vrijstelling kan worden gerealiseerd, omdat het in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de verleende vrijstelling kan worden aangenomen, heeft de rechtbank voorts met juistheid overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010