ECLI:NL:RVS:2010:BO9207

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004593/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bouwvergunning voor opbouw op bestaande aanbouw te Tilburg

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De aanvraag, ingediend door [appellant] op 1 oktober 2008, betrof het oprichten van een opbouw op een bestaande aanbouw op het perceel [locatie] te Tilburg. Deze aanvraag volgde op een eerdere afwijzing van een bouwvergunning op 15 mei 2008, die was geweigerd wegens strijd met de redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan 'De Noordhoek'. Het college verklaarde de aanvraag van 1 oktober 2008 af op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank Breda verklaarde het beroep van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond op 17 maart 2010. [appellant] ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag onder artikel 4:6 van de Awb viel, omdat het om een ander bouwplan zou gaan. De Raad van State oordeelde echter dat de verschillen tussen de aanvragen minimaal waren en dat de opbouw in essentie gelijk was aan de eerdere aanvraag. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het college om de bouwvergunning te weigeren werd daarmee bekrachtigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004593/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 maart 2010 in zaak nr. 09/4100 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het college, onder verwijzing naar het besluit van 15 mei 2008, de aanvraag om bouwvergunning van [appellant] voor het oprichten van een opbouw op de bestaande aanbouw op het perceel [locatie] te Tilburg, afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2010, verzonden op 26 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2010, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. O.P. de Gier, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 17 december 2007 heeft [appellant] een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het vergroten van het woonhuis op het perceel door het plaatsen van een opbouw op de keuken ten behoeve van een "washok". Bij besluit van 15 mei 2008 heeft het college geweigerd daarvoor bouwvergunning te verlenen wegens strijd met de redelijke eisen van welstand alsmede met het toen ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Noordhoek". Dit besluit is in rechte onaantastbaar. Het college heeft de thans aan de orde zijnde aanvraag van 1 oktober 2008, die ziet op het oprichten van een opbouw op de keuken ten behoeve van een badkamer, afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wegens het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van 1 oktober 2008 terecht heeft afgewezen onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat dit artikel niet van toepassing is, nu het om een ander bouwplan gaat, hetgeen blijkt uit de bouwtekening waarop een extra scheidingswandje, afvoerputje en ontluchting zijn afgebeeld. [appellant] stelt voorts - kort weergegeven - dat het college bij het besluit van 15 mei 2008 de achtergevelrooilijn verkeerd heeft bepaald, het college in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en inmiddels het bestemmingsplan "Oude Stad zuidwest 2008" geldt.
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.3. Voor het antwoord op de vraag of de in dit geding voorliggende aanvraag om bouwvergunning moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, waarbij voor de rechter het hiervoor weergegeven beperkte toetsingskader geldt, is van belang of het bouwplan waarop de eerdere aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft in essentie gelijk is aan het bouwplan waarop de in dit geding voorliggende aanvraag ziet. Bij die vergelijking komt mede betekenis toe aan de gronden waarop de bouwvergunning voor het eerdere bouwplan is geweigerd.
2.3.4. Blijkens de van de aanvraag deel uitmakende bouwtekening strekt de aanvraag van 1 oktober 2008 tot het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg als de eerdere aanvraag om bouwvergunning. Met beide aanvragen wordt beoogd een bouwvergunning te verkrijgen voor het verwezenlijken van een uitbreiding van de woning door het plaatsen van een opbouw op de keuken. De door [appellant] gestelde verschillen tussen beide aanvragen, te weten het anders benoemen van de ruimte die op de keuken zal worden geplaatst, alsmede het aanbrengen van een extra scheidingswand, een afvoerputje en ontluchting, leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit uiterst minimale wijzigingen betreffen, terwijl de opbouw dezelfde maatvoering, inhoud en uiterlijk aanzien heeft als in de eerdere aanvraag om bouwvergunning. [appellant] heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in overweging 2.3.2. Weliswaar was ten tijde van het besluit van 6 juli 2009, dat ziet op de tweede aanvraag, het bestemmingsplan ten aanzien van het perceel gewijzigd, dit noopt echter niet tot een nieuwe beoordeling, omdat bij de eerste aanvraag een identiek bouwplan is ingediend dat om esthetische gronden op advies van de welstandscommissie is afgewezen.
Gelet hierop was er geen plaats voor een rechterlijke toetsing van de besluiten van 28 januari en 6 juli 2009. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
374-669.