ECLI:NL:RVS:2010:BO9206

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004505/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor bosvilla's in Tilburg

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had op 26 januari 2009 geweigerd om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van twee bosvilla's op een perceel in Tilburg. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en de rechtbank bevestigde deze beslissing. [appellant] stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat het college zich had moeten inspannen om vrijstelling te verlenen op basis van een eerdere toezegging in een brief van 22 mei 2008.

De Raad van State oordeelde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen, omdat het bestemmingsplan ouder was dan tien jaar en er geen vrijstelling was verleend door gedeputeerde staten. Desondanks oordeelde de Raad dat [appellant] gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan de brief van 22 mei 2008, waarin het college aangaf dat het bouwinitiatief positief was beoordeeld. De Raad concludeerde dat het college ten onrechte niet had verzocht om een voorbereidingsbesluit van de gemeenteraad, wat had kunnen leiden tot een andere uitkomst.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [appellant] werd alsnog gegrond verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. Deze uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en de verplichting van bestuursorganen om toezeggingen na te komen.

Uitspraak

201004505/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2010 in zaak nr. 09/4096 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van twee bosvilla's op het perceel aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Tilburg.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2010, verzonden op 2 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als deskundige van de zijde van [appellant] gehoord R. Wagemakers, landschapsarchitect te Tilburg.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Reeshof I", nu de te bouwen bosvilla's buiten het bebouwingsvlak zijn gesitueerd.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan zijn vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
De gemeenteraad van Tilburg heeft zijn bevoegdheid om krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen aan het college overgedragen.
Ingevolge het tweede lid kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het derde lid, kan het college eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge het vierde lid, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, wordt een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.
Ingevolge het tweede lid, kunnen gedeputeerde staten op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
2.3. Bij brief van 12 februari 2008 heeft [appellant] bij het college een zogeheten principeverzoek ingediend ten aanzien van zijn intentie de twee bosvilla's op het perceel op te richten. Bij brief van 22 mei 2008 heeft het college als volgt op dit verzoek gereageerd:
"Onlangs heeft u een principeverzoek ingediend voor uw bouwinitiatief. Wij hebben uw bouwinitiatief positief beoordeeld.
Mogelijkerwijs was uw verzoek strijdig met het geldende bestemmingsplan, maar hebben wij besloten vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 lid, 1, 2 of 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Wij willen u er nadrukkelijk op wijzen dat de huidige wetgeving met ingang van 1 juli 2008 gewijzigd zal worden.
Dit heeft tot gevolg dat het antwoord op uw principeverzoek na deze datum niet meer geldt.
Wij verzoeken u dan ook om voor 1 juli 2008 uw aanvraag om bouwvergunning in te dienen."
[appellant] heeft op 29 mei 2008 een aanvraag om bouwvergunning ingediend. Bij brief van 18 augustus 2008 heeft het college hem laten weten dat het niet zal meewerken aan het principeverzoek. Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, en die weigering heeft het bij besluit van 16 juli 2009 gehandhaafd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij uit voormelde brief van 22 mei 2008 heeft mogen afleiden dat het college zich zou inspannen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Gelet op deze toezegging, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet gehouden was de raad van de gemeente Tilburg (hierna: de raad) te verzoeken een voorbereidingsbesluit te nemen, aldus [appellant].
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] aan de brief van 22 mei 2008 niet de rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat een bouwvergunning zou worden verleend. De rechtbank heeft evenwel niet onderkend dat [appellant] aan de brief wel het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat het college zich zou inspannen voor verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19 van de WRO. De stelling van het college dat de brief aan [appellant] is gezonden als gevolg van een onjuistheid in het mailingbestand, kan daar niet aan afdoen.
2.4.2. Het beslissen op een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO betreft een bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit op het verzoek om vrijstelling heeft kunnen komen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2006 in zaak nr. 200503311/1 (www.raadvanstate.nl), kan aan het college niet de bevoegdheid worden ontzegd om bij het volgen van de gefaseerde vrijstellingsprocedure terug te komen van zijn aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 19 van de WRO medewerking te verlenen aan de realisering van het bouwplan. Wel zal het bij het alsnog weigeren om vrijstelling te verlenen deugdelijk dienen te motiveren waarom het van inzicht is veranderd. Voorts zal het bij zijn afwegingen de met de brief van 22 mei 2008 bij [appellant] gewekte verwachtingen moeten betrekken.
2.4.3. Het college heeft het feit dat het niet meer bereid is met toepassing van artikel 19 van de WRO medewerking te verlenen aan het bouwplan, gemotiveerd met de stelling dat het daartoe, gelet op het eerste, tweede en derde lid, van dat artikel, niet bevoegd is.
2.4.4. Niet in geschil is dat het college niet bevoegd was op grond van artikel 19, tweede en derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.4.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet bevoegd was vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, aangezien ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning het bestemmingsplan ouder was dan tien jaar, door gedeputeerde staten geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de WRO en voor het gebied geen voorbereidingsbesluit geldt noch een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Dit neemt evenwel niet weg dat [appellant] aan de brief van 22 mei 2008 het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat het college zich zou inspannen voor verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19 van de WRO. Dat is een bijzondere omstandigheid die het college ertoe had moeten brengen om, ook al was daar door [appellant] niet met zoveel woorden om gevraagd, de raad te verzoeken een voorbereidingsbesluit te nemen. Door zulks achterwege te laten, is het college ten onrechte vooruitgelopen op de beslissing die de raad zou hebben genomen, en heeft het ten onrechte bij voorbaat geconcludeerd dat artikel 19 van de WRO geen mogelijkheden biedt om de voor het bouwplan noodzakelijke vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.5. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat hij met toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in aanmerking dient te komen voor vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten.
2.5.1. Deze klacht is terecht voorgedragen maar leidt gelet op het volgende niet tot het ermee beoogde doel.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Van een herroeping van het besluit van 26 januari 2009 als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is in dit geval geen sprake. Derhalve komt [appellant] niet in aanmerking voor vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 juli 2009 van het college alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2010 in zaak nr. 09/4096;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 16 juli 2009, kenmerk SE/PJZJZ/10688/JvO/MvD;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.932,49 (zegge: negentienhonderdtweeëndertig euro en negenenveertig cent), waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
357-619.