ECLI:NL:RVS:2010:BO9202

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004398/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor permanente bewoning recreatiewoning

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de permanente bewoning van haar recreatiewoning. Het college had op 5 augustus 2008 besloten om deze vrijstelling te weigeren, en dit besluit werd later door de rechtbank Zwolle bevestigd in een uitspraak van 25 maart 2010. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd de vrijstelling te verlenen, omdat het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning in strijd was met de bestemming 'Recreatieve doeleinden, categorie RPR'.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college op grond van artikel 20, vijfde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) de vrijstelling terecht heeft geweigerd. Dit artikel stelt dat vrijstelling niet kan worden verleend indien dit in strijd is met het handhavingsbeleid van de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het college een handhavingsbeleid heeft gevoerd dat ook betrekking heeft op de permanente bewoning van recreatiewoningen, en dat dit beleid op 3 september 2003 is bekendgemaakt.

[appellante] voerde aan dat het college niet had aangetoond dat het handhavingsbeleid daadwerkelijk werd uitgevoerd, maar de Raad van State oordeelde dat er voldoende bewijs was van handhavingsactiviteiten door het college. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de gevraagde vrijstelling moest weigeren, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201004398/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 25 maart 2010 in zaak nr. 09/603 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college geweigerd aan [appellante] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de permanente bewoning van haar recreatiewoning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gezamenlijk met zaken nrs. 201004394/1/H1, 201004395/1/H1, 201004396/1/H1, 201004397/1/H1 en 201004399/1/H1, ter zitting behandeld op 29 november 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door M. van Hartingsvelt, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. de Jonge en P.I. Stronkhorst, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Recreatieterrein het Stoetenslagh 1997" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden, categorie RPR".
2.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden ten behoeve van het verblijf in recreatiewoningen door personen die hun vaste woon- en verblijfplaats elders hebben, met de bijbehorende gebouwen en andere bouwwerken, voor bebossing, groen-, speel- en parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen en paden.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, is het verboden de gronden en de opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gebouwen ten behoeve van permanente bewoning.
2.3. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985), zoals dat van 1 juni 2007 tot 1 juli 2008 luidde, komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning in aanmerking, mits:
1e. deze voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;
3e. de aanvrager voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003, de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Ingevolge het vijfde lid wordt vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid.
2.4. Niet in geschil is dat [appellante] de recreatiewoning gebruikt voor permanente bewoning, dat dit gebruik in strijd is met de bestemming "Recreatieve doeleinden, categorie RPR" en dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985.
2.5. Het college heeft geweigerd krachtens artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985, vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.
2.6. Volgens de nota van toelichting bij artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 (Stb. 2007,107) is van 'gevoerd handhavingsbeleid' in ieder geval sprake indien een gemeente een beleid heeft vastgesteld en kenbaar gemaakt met een visie op hoe zij haar beleid denkt te handhaven, in dat verband tevens een peildatum waarop zij gaat handhaven heeft vastgesteld en kenbaar gemaakt, alsmede dat beleid daadwerkelijk uitvoert.
2.7. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op grond van artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 gehouden was de gevraagde vrijstelling te weigeren.
Hij voert hiertoe aan dat de beleidsnota "Handhavingsbeleid Wet Ruimtelijke Ordening, Woningwet, Monumentenwet en monumentenverordening" (hierna: de beleidsnota) die door het college bij besluit van 11 maart 2003 is vastgesteld en op 3 september 2003 is bekendgemaakt, niet kan worden aangemerkt als kenbaar gemaakt handhavingsbeleid zoals de wetgever dat heeft bedoeld.
2.7.1. Het college heeft de beleidsnota op 3 september 2003 bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad De Toren. Daarbij is aangegeven dat dit beleid ziet op de handhaving van de regelgeving op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Monumentenwet en de Woningwet. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hieruit niet heeft kunnen opmaken dat dit beleid mede betrekking heeft op handhaving ten aanzien van de permanente bewoning van recreatiewoningen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de beleidsnota de handhaving van permanente bewoning van recreatiewoningen als punt van hoge prioriteit wordt genoemd. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat, naar hij ter zitting heeft betoogd en het college uitdrukkelijk heeft bestreden, de beleidsnota niet ter inzage heeft gelegen en slechts tegen betaling door de gemeente Hardenberg ter beschikking werd gesteld.
Het betoog faalt.
2.8. [appellante] voert voorts aan dat van het daadwerkelijk uitvoeren van handhavingsbeleid ten aanzien van de permanente bewoning van recreatiewoningen geen sprake is, omdat het college heeft volstaan met een inventarisatie ter zake in de periode september-oktober 2003 en voor het overige slechts in zeer incidentele gevallen heeft opgetreden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen.
2.8.1. Uit de stukken blijkt dat het college bij brieven van 4 januari 2001, 9 januari 2001, 10 januari 2001, 15 januari 2001, onderscheidenlijk 15 februari 2001 in totaal enige tientallen bewoners van recreatiewoningen heeft aangeschreven in het kader van de controle op illegale bewoning van recreatiewoningen. In verband hiermee heeft het college gegevens met betrekking tot hypotheekrenteaftrek opgevraagd bij de Belastingdienst en inschrijvingen in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) gecontroleerd.
Ter zitting heeft het college verklaard dat het in 2002, ter zake van de permanente bewoning van recreatiewoningen, twee dwangsombesluiten heeft genomen. Na de publicatie van het beleid op 3 september 2003 heeft het college eerder uitgevoerde inventarisaties in fasen geactualiseerd, waarbij ernaar werd gestreefd meer bewoners van recreatiewoningen te bereiken dan degenen die daar volgens de GBA stonden ingeschreven.
Gelet op de vorenstaande door het college ontplooide handhavingsactiviteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, overweegt de Afdeling dat in dit geval sprake is van ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid.
Het betoog faalt.
2.9. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de vrijstelling van het bestemmingsplan diende te weigeren op grond van artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985, zoals dat luidde ten tijde van belang.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
357-619.