ECLI:NL:RVS:2010:BO9190

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007347/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsplan Burgum, Oppedijk van Veenweg 42 door college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel

Op 22 juni 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Burgum, Oppedijk van Veenweg 42" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de appellanten, wonend te Burgum, beroep ingesteld bij de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 26 augustus 2010. Het college heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 15 december 2010, waarbij de appellanten en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de inhoud van het wijzigingsplan beoordeeld. Het plan maakt de bouw van 10 grondgebonden twee-onder-een-kapwoningen en een appartementengebouw van 20 appartementen mogelijk. De appellanten betogen dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en dat het plan onvoldoende rekening houdt met de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de omgeving. Het college verdedigt dat het appartementengebouw een duidelijke relatie heeft met de bestaande bebouwing en dat de grondgebonden woningen aansluiten bij de bestaande woningen.

De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het vaststellen van het wijzigingsplan. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het besluit anderszins in strijd met het recht is genomen. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007347/1/R3.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Burgum, gemeente Tytsjerksteradiel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Burgum, Oppedijk van Veenweg 42" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2010, waarvan [drie van de appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P. Kingma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan maakt de bouw van 10 grondgebonden twee-onder-een-kapwoningen aan De Wylch en een appartementengebouw van 20 appartementen op de hoek van De Wylch en de Oppedijk van Veenweg te Tytsjerksteradiel mogelijk.
2.2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften van de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden 1", behorende bij het bestemmingsplan Burgum Oost 2005. In dit verband betogen zij dat het plan onvoldoende rekening houdt met de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de omgeving en de woonsituatie van de bewoners aan De Bjirk en De Wylch. Zij voeren hiertoe aan dat de grondgebonden woningen onvoldoende zijn geïntegreerd in de omgeving en dat het appartementengebouw ten onrechte niet is gesitueerd op de hoek van de Ymkerstrjitte en de Oppedijk van Veenweg.
2.3.1. Het college voert aan dat het appartementengebouw een duidelijke relatie heeft met het stedenbouwkundige weefsel van het dorp en dat het de richtingsverandering en de functieverandering van de Oppedijk van Veenweg accentueert. Het college betoogt dat de situering van het appartementengebouw verrommeling tegengaat en de overgang in bebouwingstype en de hoofdrichting van de stedenbouwkundige structuur markeert. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de grondgebonden woningen aansluiten bij de bestaande woningen aan De Bjirk en een samenhangend geheel vormen met het appartementengebouw.
2.3.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, van de planvoorschriften van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden I", behorende bij het bestemmingsplan Burgum Oost 2005, kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden W(b)3" en "Tuin", mits rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, van dit planvoorschrift kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Woongebouw", mits rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
2.3.3. Bij het uitoefenen van een wijzigingsbevoegdheid komt aan het college, met inachtneming van de wijzigingsvoorschriften, de vrijheid toe om de stedenbouwkundige structuur van een plan vorm te geven. Het college heeft met de in dit plan voorziene appartementengebouw en grondengebonden woningen getracht een overgang tot stand te brengen tussen de bedrijfsfuncties van het bedrijventerrein en de woonfunctie van de wijk Winterswijk. Het appartementengebouw markeert deze overgang. De grondgebonden woningen hebben een vergelijkbare structuur als de woningen aan De Bjirk en grenzen met hun achtertuinen aan de achtertuinen van die woningen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat met het plan geen rekening is gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving. In hetgeen [appellanten] hebben gesteld ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de planvoorschriften van de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden 1", behorende bij het bestemmingsplan Burgum Oost 2005. Het betoog faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of middels planaanpassingen ten behoeve van de voorziene woningen wel voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde ter zake van de geluidsbelasting vanwege de Oppedijk van Veenweg.
2.4.1. Het college stelt dat een onderzoek naar planaanpassingen is gedaan maar dat planaanpassing niet wenselijk is nu het verder naar het westen projecteren van het appartementengebouw zou betekenen dat er minder ruimte gaat ontstaan tot de grondgebonden woningen en de woningen op De Bjirk. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid om door aanpassing van het plan aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] betogen dat de ontsluiting van het plangebied via De Wylch niet geschikt is, aangezien deze weg zonder extra belasting van de nieuwe woningen reeds een knelpunt vormt. Zij voeren aan dat de ontsluiting beter via de Ymkersstrjitte kan plaatsvinden.
2.5.1. Met betrekking tot een ontsluiting van het plangebied via de Ymkersstrjitte heeft het college uiteengezet waarom dit alternatief niet de voorkeur heeft. Bij de keuze van het college om het plangebied te ontsluiten via De Wylch heeft onder meer een rol gespeeld dat de ontsluiting via deze weg de huidige verkeersonveilige situatie verbetert en dat ontsluiting via de Ymkersstrjitte onveilig is, nu die weg deel uitmaakt van een bedrijventerrein. De Afdeling oordeelt dat gelet op de te verwachten extra verkeersbewegingen op De Wylch als gevolg van het plan en de wegbreedte van De Wylch het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot ontsluiting van het plangebied via De Wylch. Het betoog faalt.
2.6. Tot slot voeren [appellanten] aan dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast nu de toekomstige bewoners van het appartementengebouw, mede door het verwijderen van de begroeiing aan de achterzijde van hun woningen, zicht hebben op hun achtertuinen. Gelet op de afstand van 45 meter tussen het voorziene appartementengebouw en de woningen van [appellanten] en de belemmering van het zicht op hun achtertuinen als gevolg van de voorziene grondgebonden woningen zal het woon- en leefklimaat, waaronder begrepen de privacy, niet zodanig verslechteren dat de raad hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.7. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
288-682.