201008561/2/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Veldkampsteeg-Steginksweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar [verzoeker] en anderen, van wie [verzoeker] in persoon, en de raad Deventer, vertegenwoordigd door ing. J. Vrielink-Simonse en J.L. de Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet voor het betrokken perceel in een functiewijziging van de bestemming "Bos met meervoudige doelstelling" naar de bestemming wonen. Het perceel is gelegen tussen de Veldkampseweg, de Steginksweg, de Rijksweg A1 en de Marsdijk.
2.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan een bijdrage levert aan het verbeteren van de ruimtelijk kwaliteit van het landelijk gebied van de gemeente Deventer en als zodanig past in de opzet van het gemeentelijk Ontwikkelingskader "Wonen en werken in het buitengebied". Met toepassing van de regeling "Rood voor Rood" wordt in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen een bouwkavel voor een woning toegekend met als gevolg dat in de provincie landschapsontsierende bebouwing verdwijnt.
2.4. Verzoekers betogen dat de regeling Rood voor Rood onjuist is toegepast, nu deze slechts is bedoeld voor het verwijderen van agrarische bebouwing en het perceel niet als compensatieperceel kan dienen. Zij betogen voorts dat gelet op de provinciale omgevingsverordening een zwaarwegend maatschappelijk belang gemoeid had moeten zijn met de bouw van de woning. Daarvan is naar hun mening in dit geval geen sprake. Verder menen zij dat het plan het landschap ter plaatse aantast en dat het onderzoek naar natuurwaarden onvoldoende is geweest. Tot slot betogen zij dat de beoogde woning, en het bijgebouw, alsook de inrichting van het terrein na de bebouwing de privacy van de coachingspraktijk van één van de verzoekers onevenredig zal aantasten.
2.5. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de initiatiefnemers een Rood voor Rood-overeenkomst hebben getekend waarin is overeengekomen dat op het perceel Hoogesteeg 2, kadastraal bekend gemeente Bathmen, sectie G, nummer 170, agrarische bedrijfsbebouwing van meer dan 850 m2 wordt gesloopt. Op het onderhavige perceel, eveneens gelegen in het buitengebied, zal circa 240 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden verwijderd. Ter compensatie daarvan zal op het perceel een woning van circa 150 m2 en een schuur van circa 75 m2 worden gerealiseerd. Van de gesloten Rood voor Rood-overeenkomst maakt een inrichtingsplan deel uit, dat voorziet in een groene inpassing van de woning.
2.5.1. Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met de regeling Rood voor Rood tot stand is gekomen. Voorts behoeft van een zwaarwegend maatschappelijk belang als bedoeld in de Omgevingsverordening pas sprake te zijn, indien bestaande natuur- en landschappelijke waarden door het plan worden aangetast. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is.
Voor zover [verzoeker] en anderen de uitkomsten van het onderzoek naar de natuurwaarden op het perceel betwijfelen, overweegt de voorzitter dat op 5 augustus 2009 een onderzoek is uitgevoerd ter plaatse en dat de resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 6 augustus 2009. In dit onderzoek is gesteld dat er geen negatieve effecten vallen te verwachten voor de door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom volgens het rapport niet nodig. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan de uitkomsten van het onderzoek moet worden getwijfeld. De voorzitter ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad dit rapport niet aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft mogen leggen.
2.5.2. Met betrekking tot de aantasting van de privacy en de aantasting van het landschap ter plaatse, heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het bouwvlak voor de woning zodanig gesitueerd is, dat zo veel mogelijk de op het perceel aanwezige bomen kunnen worden gespaard en dat rekening wordt gehouden met de natuurlijke glooiingen van het terrein. Verder heeft de raad gesteld dat de hoofdmassa van de te bouwen woning in de lengterichting staat en dat aan de andere kant van Veldkampsteeg eveneens een woning in de lengterichting staat. Tot slot heeft de raad er op gewezen dat de landschappelijke waarden aanzienlijk verbeterd worden nu de vervallen schuren worden vervangen door een zorgvuldig ingepaste woning.
Ten aanzien van de aantasting van de privacy, heeft de raad betoogd dat het perceel en de coachingspraktijk wordt gescheiden door een openbare weg, en dat ten aanzien van de praktijkruimte aan de [locatie] wordt voldaan aan de afstandsnormen die in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" zijn aanbevolen. Gelet op deze motivering ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat het landschap ter plaatse en de privacy in de reeds aanwezige woningen onaanvaardbaar worden aangetast.
Ten aanzien van het bijgebouw heeft de raad gesteld dat de oppervlakte overeenstemt met het door hem ter zake gehanteerde beleid. [verzoeker] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van dit beleid had moeten worden afgeweken.
2.5.3. Voor zover [verzoeker] en anderen vrezen dat het bijgebouw voor bedrijfsmatige activiteiten op het perceel zal worden gebruikt, overweegt de voorzitter dat de vraag of in strijd met de woonbestemming bedrijfsactiviteiten worden ontplooid, een kwestie van naleving van het bestemmingsplan betreft en in de onderhavige procedure omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan niet aan de orde kan komen.
2.6. Gelet op het bovenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010