ECLI:NL:RVS:2010:BO9172

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008192/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan De Zumpel-Kloosterstraat-Julianastraat Grubbenvorst

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "De Zumpel-Kloosterstraat-Julianastraat Grubbenvorst", dat op 20 juli 2010 door de raad van de gemeente Horst aan de Maas is vastgesteld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan. De verzoekers, [verzoeker sub 1] en Tiberius Vastgoed B.V., hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de raad. Bij dezelfde brief hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar de verzoekers en de raad vertegenwoordigd waren.

De voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan de realisatie van een supermarkt en 17 appartementen mogelijk maakt, waarbij enkele bestaande gebouwen gesloopt zullen worden. [verzoeker sub 1] vreest voor een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat door de bouwhoogte van maximaal 15 meter en de nabijheid van de nieuwe bebouwing. De raad heeft echter betoogd dat de bouwhoogte in het centrum van Grubbenvorst niet onaanvaardbaar is en dat er voldoende rekening is gehouden met de belangen van [verzoeker sub 1].

De voorzitter concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat zal optreden. Ook de zorgen van [verzoeker sub 1] over parkeerhinder en onrechtmatige staatssteun zijn door de voorzitter als ongegrond beoordeeld. De voorzitter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond is voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft gehandeld. De beslissing van de voorzitter is openbaar uitgesproken op 24 december 2010.

Uitspraak

201008192/2/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekster sub 1A], wonend te [woonplaats], en [verzoeker sub 1B], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tiberius Vastgoed B.V., gevestigd te Someren,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Zumpel-Kloosterstraat-Julianastraat Grubbenvorst" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2010, en Tiberius bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft Tiberius de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. R. Pennekamp, en Tiberius B.V., vertegenwoordigd door [adviseur], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en mr. L.L.W. Peeters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Suyderland Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [directeur] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op de realisatie van een supermarkt en 17 appartementen daarboven op de hoek van De Zumpel, de Kloosterstraat en de Julianastraat. In verband hiermee zullen een bankgebouw, een verfwinkel en een bedrijfswoning worden gesloopt. Het perceel [locatie], waarop zich de woning van [verzoeker sub 1] bevindt, grenst rechtstreeks aan het perceel waarop de supermarkt en de appartementen zullen worden gerealiseerd. Verder voorziet het plan in de aanleg van een parkeerterrein aan de overzijde van de Julianastraat, voor ongeveer 40 auto's.
2.3. De raad heeft gesteld dat Tiberius B.V. niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de bodemprocedure en dat daarom het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
De voorzitter overweegt dat Tiberius geen zienswijzen naar voren heeft gebracht tegen het ontwerp van het besluit. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. De enkele stelling van Tiberius B.V. dat zij in overleg met de raad was omtrent de realisatie van een supermarkt op een andere locatie in dezelfde straat en er daarom van uitging dat de raad haar rechtstreeks op de hoogte zou stellen van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, is onvoldoende.
Voor zover Tiberius B.V. heeft betoogd dat in beroep wordt opgekomen tegen een voor haar nadeligere wijziging ten opzichte van het ontwerp van het besluit, en dat zij daarom in haar beroep kan worden ontvangen, overweegt de voorzitter dat in het ontwerp van het bestemmingsplan de bestemming "Detailhandel" was opgenomen en dat hierdoor reeds de mogelijkheid bestond een supermarkt ter plaatse op te richten. In zoverre behelst de omstandigheid dat in het definitieve bestemmingsplan de specifieke aanduiding "supermarkt" is opgenomen, geen negatieve wijziging ten opzichte van het ontwerp voor Tiberius B.V. De voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling het beroep van Tiberius B.V. in de bodemzaak niet-ontvankelijk zal verklaren. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van Tiberius B.V. om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. [verzoeker sub 1] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. Zij vreest gezien het feit dat het bouwvlak is vastgesteld tot op de perceelsgrens en het feit dat de bouwhoogte maximaal 15 meter mag bedragen, voor onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat, privacy en lichtinval. Verder betoogt zij dat de bouwhoogte van 15 meter tweemaal zo hoog is als de gebouwen in de omgeving en dat de nieuw te realiseren gebouwen zullen detoneren in de omgeving. Ook betoogt zij dat ongemotiveerd is afgeweken van de richtafstanden uit de Brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (hierna: de Brochure) en dat de raad voor het berekenen van de parkeerbehoefte niet van de maximale mogelijkheden van het plan is uitgegaan, dat er onvoldoende parkeergelegenheid in de omgeving is en dat daarom voor parkeerhinder moet worden gevreesd.
2.4.1. In artikel 3.1.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, uitsluitend in de vorm van een supermarkt, en uitsluitend ter plaats van de aanduiding 'supermarkt';
b. wonen, uitsluitend op de verdiepingen;
c. ondergrondse parkeervoorzieningen, doch uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
(...).
Uit de verbeelding blijkt dat de bouwhoogte van de supermarkt voor zover die grenst aan de achtertuinen van de huizen aan de Julianastraat maximaal vier meter is. De bouwhoogte aan de kant van de Kloosterstraat en De Zumpel, en het gedeelte tegenover de zijgevel van de woning van [verzoeker sub 1], is maximaal vijftien meter.
2.4.2. De raad heeft in de eerste plaats betoogd dat het plan nodig is voor de revitalisering van de kern van Grubbenvorst. De raad ontkent verder niet dat het plan enige inbreuk maakt op de privacy van [verzoeker sub 1] en de lichtinval in haar woning. maar dat de betrokken gronden in het centrum van Grubbenvorst zijn gelegen waar hogere bebouwing kan worden verwacht dan in het gebied daaromheen. Een bouwhoogte van 15 meter in het centrum van Grubbenvorst acht de raad niet onaanvaardbaar. Verder wijst de raad er in dit kader op dat de bouwhoogte aan de achterkant van het plangebied, welke aansluit op de achterzijde en een groot deel van de zijkant van het perceel [locatie], slechts vier meter is en dat hiervoor juist met het oog op de belangen van [verzoeker sub 1] is gekozen. De bouwhoogte van 15 meter is toegestaan aan de kant van de Kloosterstraat en De Zumpel en daarmee verder af gelegen van de woning van [verzoeker sub 1]. Ook valt van deze bouwhoogte, voor zover die ligt tegenover de zijgevel van de woning, geen onaanvaardbare hinder te vrezen. In dit kader betoogt de raad dat het bouwvlak hier op minder dan 2 meter van de erfgrens ligt, maar dat gelet op artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek in dit gedeelte van het gebouw geen vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken mogen worden aangebracht, voor zover die uitzicht geven op het perceel van [verzoeker sub 1].
2.4.3. Voor zover [verzoeker sub 1] heeft betoogd dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden die in de Brochure zijn aanbevolen, overweegt de voorzitter dat de raad ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat gezien de diverse winkels, kleine bedrijven en horecagelegenheden in de omgeving, sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' als bedoeld in de Brochure. In de Brochure is voor supermarkten in dergelijke gebieden een maximale richtafstand van 0 meter aanbevolen. Verder heeft de raad er op gewezen dat de muur tegenover de zijgevel van de woning van [verzoeker sub 1], gezien het bovenstaande, zonder openingen zal moeten uitgevoerd, zodat hierdoor geen geluidsoverdracht valt te verwachten.
Gelet op deze motivering heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bebouwing niet voor een onaanvaardbare aantasting van de privacy en de lichtinval in de woning van [verzoeker sub 1] zal zorgen en dat de bebouwing niet detoneert in de omgeving.
2.4.4. Ten aanzien van de parkeerhinder heeft de raad betoogd dat ook indien wordt uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt, er niet voor onaanvaardbare parkeerhinder behoeft te worden gevreesd. Uitgaande van de parkeerkengetallen van het CROW dient voor de supermarkt, bij de maximale bruto vloeroppervlakte van 1600 vierkante meter, een parkeerbehoefte tussen de 48 en 60 plaatsen te worden aangehouden. Voor de zeventien appartementen kan in totaal van een parkeerbehoefte van tussen de 22.1 en 23,8 parkeerplaatsen worden uitgegaan.
In de parkeergarage die onder de supermarkt wordt aangelegd, is volgens de raad ruimte voor 24 parkeerplaatsen. De overige plaatsen zullen in openbaar gebied moeten worden gevonden. Hiertoe is in het plan een parkeerterrein opgenomen met ruimte voor ongeveer 40 parkeerplaatsen. De overige benodigde parkeerplaatsen kunnen volgens de raad in de omgeving van het plangebied worden gevonden, aangezien in de omgeving, waaronder de Kloosterstraat, nieuwe parkeermogelijkheden zijn gecreëerd en oude parkeerplaatsen zijn heringericht.
[verzoeker sub 1] heeft niet gemotiveerd bestreden dat de benodigde aantallen parkeerplaatsen onjuist zijn berekend, dan wel dat die benodigde parkeerplaatsen niet kunnen worden gerealiseerd of kunnen worden gevonden. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare parkeerhinder behoeft te worden gevreesd.
2.4.5. Het voorgaande leidt de voorzitter dan ook tot de conclusie dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 1] zal optreden.
2.5. [verzoeker sub 1] stelt dat sprake is van onrechtmatige staatssteun. Zij voert aan dat het aannemelijk is dat de raad een groter bedrag dan € 500.000 zal bijdragen aan de voorgenomen ontwikkeling, en dat, zo al onder dit bedrag wordt gebleven, er niet aan de voorwaarden is voldaan die zijn gesteld voor beperkte steunbedragen. Hierdoor is volgens haar het plan economisch niet uitvoerbaar.
2.5.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat Suyderland, die projectontwikkelaar van de supermarkt is, zo er al sprake zou zijn van verboden staatssteun, hetzij in de vorm van een te lage grondprijs hetzij doordat de gemeente bepaalde voorzieningen zoals de parkeerplaatsen financiert, de ontvangen staatssteun zal terugbetalen en het project desondanks zal uitvoeren. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van Suyderland deze verklaring nogmaals volledig en zonder enig voorbehoud onderschreven en daarbij benadrukt dat het plan door haar zal worden uitgevoerd, ook in geval ontvangen staatssteun door haar zou moeten worden terugbetaald. Niet is gebleken dat Suyderland over onvoldoende middelen zou beschikken om het plan - ook in vorenbedoelde zin - uit te voeren.
2.6. [verzoeker sub 1] voert aan dat de afvoer van hemelwater niet voldoende is gewaarborgd. Dit klemt te meer nu het gebied volgens de plantoelichting wordt gekenmerkt door een hoge grondwaterstand.
Deze grond heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens is in de plantoelichting aangegeven dat hemelwater door middel van infiltratiekratten op het grondwater kan worden geïnfiltreerd, en dat indien de grondwaterstand te hoog is, het water zal worden afgevoerd.
2.7. Ook in de overige gronden die [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat moet worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de met de verwezenlijking van het plan te dienen belangen dan aan het belang van [verzoeker sub 1]. De voorzitter ziet daarom aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Gezien het bovenstaande ziet de voorzitter aanleiding om de verzoeken van Tiberius B.V. en [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Gelet hierop behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet aan de schorsing van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking meer.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010
361.