201011935/2/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2010 in zaak nr. 09/8746 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college).
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan de achterzijde van het pand op het perceel [locatie] te Gouda (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 december 2010, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Oosterhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Wel neemt de bouwer, door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico, waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen.
2.3. In hetgeen [verzoekers] naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank het besluit van 28 oktober 2009 terecht heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Bloemendaal Oost", dat ten tijde van dat besluit gold. Dat op 9 september 2010 het nieuwe bestemmingsplan "Plaswijck" in werking is getreden laat onverlet dat getoetst moet worden aan het bestemmingsplan dat ten tijde van het besluit op bezwaar gold. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank, gelet op de ter zitting getoonde plankaart, terecht overwogen dat de bestemmingsgrens langs en in het verlengde van de achtergevel van de keuken van het pand op het perceel is gelegen. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de diepte van de aanbouw, gemeten vanuit de bestemmingsgrens, niet meer bedraagt dan de in het bestemmingsplan "Bloemendaal Oost" toegestane maximale diepte van 3 m.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010