201010975/2/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 oktober 2010 in zaak nrs. 10/2889 en 10/6166 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
Bij besluit van 24 september 2009 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een last onder dwangsom van € 750,00 per week met een maximum van € 7.500,00 gelast de bewoning van de bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de perceel) te beëindigen en beëindigd te houden en de bedrijfsruimte in de oude staat te herstellen en hersteld te houden.
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2010, verzonden op 27 oktober 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 december 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. E. Wiarda, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en M. van der Houwen, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" rust op het gedeelte van het perceel waarop de bedrijfsruimte zich bevindt de bestemming "Agrarische doeleinden (A)", met de subbestemming "Sierteelt (As)" en de nadere aanwijzing "Bouwvlak (b)".
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor sierteelt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige voorschriften.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en dat hiermee in strijd is, worden voortgezet.
2.3. Het betoog van [verzoeker] dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van de bedrijfsruimte op het perceel (hierna: de bedrijfsruimte) als woning, omdat dat gebruik onder het in artikel 45, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht kan worden gebracht, kan niet leiden tot het ermee door [verzoeker] beoogde doel. De voorzitter stelt vast dat niet in geschil is dat het college bevoegd is handhavend op te treden voor zover in de last is aangegeven dat [verzoeker] de bedrijfsruimte in de oude staat moet herstellen en hersteld houden. Aangezien het ervoor moet worden gehouden dat het gebruik van de bedrijfsruimte als woning onverbrekelijk samenhangt met de bouwkundige voorzieningen die de bedrijfsruimte voor bewoning geschikt maken, zal het herstel van de bedrijfsruimte in de oude staat tot gevolg hebben dat ook het daarmee samenhangende gebruik als woning moet worden gestaakt.
Onder deze omstandigheden acht de voorzitter onvoldoende spoedeisend belang aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening. In hetgeen [verzoeker] overigens heeft aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010