201009447/3/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 18 augustus 2010 in zaak nr. 08/2203 in het geding tussen:
[wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F] (hierna: [wederpartij] e.a.)
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.
Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het college het verzoek van [wederpartij] e.a. om handhavend op te treden tegen de kwekerij Wijtgraaf Potcultures C.V. (hierna: Potcultures) op het perceel aan de Wijtgraafweg 20 te Harderwijk (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college het door [wederpartij] e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] e.a. tegen het besluit van 18 november 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 16 september 2010 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] e.a. tegen het besluit van besluit van 9 juli 2008 gegrond verklaard voor zover het college heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de zonder aanlegvergunning aangebrachte verhardingen en de zonder bouwvergunning gerealiseerde blokhut en tuinhuis op het perceel, en het besluit van 5 augustus 2010 daarvoor in de plaats gesteld, waarbij het college aan [verzoeker] onder oplegging van een eenmalige last onder dwangsom van € 10.000,00 heeft gelast de zonder aanlegvergunning aangebrachte verhardingen en de zonder bouwvergunning op het perceel gebouwde blokhut en tuinhuis uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van de brief waarin dit besluit is neergelegd, te verwijderen, en heeft het besluit van 9 juli 2008 in zoverre herroepen.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben [wederpartij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2010, en [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2010, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 26 oktober 2010 heeft [verzoeker] de gronden van zijn hoger beroep aangevuld.
Bij brief van 26 oktober 2010 heeft [wederpartij] tegen het besluit van 16 september 2010 beroep ingesteld. Bij brief van 24 november 2010 heeft [wederpartij] de gronden van dat beroep aangevuld.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 5 augustus 2010 gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de op het perceel zonder aanlegvergunning aangebrachte verhardingen, gegrond verklaard en dat besluit in zoverre herroepen.
Voorts heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een eenmalige last onder dwangsom van € 10.000,00 gelast de zonder bouwvergunning gebouwde gebouwen op het perceel uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van de brief waarin het besluit van 21 oktober 2010 is neergelegd, te verwijderen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, heeft [verzoeker] tegen dat besluit beroep ingesteld en heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 december 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. L. Bolier, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Huisman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M. Schouten, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De besluiten van 5 augustus 2010, 16 september 2010 en 21 oktober 2010 worden op voorhand aangemerkt als besluiten als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van deze wet, dient het hoger beroep te worden geacht mede tegen deze besluiten te zijn gericht. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft hierop eveneens betrekking.
2.3. De bij besluit van 5 augustus 2010 opgelegde last onder dwangsom strekt, voor zover thans van belang, tot het verwijderen van de op het perceel gebouwde blokhut en tuinhuis. In het besluit op bezwaar van 21 oktober 2010 heeft het college het besluit van 5 augustus 2010 in die zin gewijzigd dat [verzoeker] wordt gelast de zonder bouwvergunning gebouwde gebouwen op het perceel te verwijderen. Deze last ziet derhalve niet alleen op de op het perceel gebouwde blokhut en tuinhuis, maar ook op de op het perceel gebouwde container, toilet en kantoorunit. Gelet daarop is de grondslag van deze last zodanig anders dan die van het besluit van 5 augustus 2010, dat moet worden geoordeeld dat in zoverre sprake is van een nieuw primair besluit waartegen voor [verzoeker] de mogelijkheid had moeten open staan tot het maken van bezwaar. De Afdeling wijst in dit verband nog naar haar uitspraak van 6 maart 2002 in zaak nr. 200005438/2 (bijgevoegd).
Onder vorenvermelde omstandigheden en in aanmerking genomen dat, naar ter zitting is gebleken, omwonenden vanuit hun woningen nauwelijks zicht hebben op voornoemde gebouwen en dat, naar [verzoeker] onweersproken heeft gesteld, in het verwarmde tuinhuis een beregeningscomputer en mengapparatuur zijn opgeslagen die, indien blootgesteld aan vrieskou, beschadigd kunnen raken, ziet de voorzitter in het licht van het in deze procedure tevens te wegen belang van [wederpartij] e.a. bij onmiddellijke uitvoering van de last aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.4. Het college dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 21 oktober 2010, kenmerk U10.005967, het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 16 september 2010, kenmerk U10.004727, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 5 augustus 2010, kenmerk U10.004428;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010