201002560/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Zeevang,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 februari 2010 in zaak
nr. 07/6872 in het geding tussen:
Bij besluit van 23 oktober 2006 heeft het college [appellant sub 2] onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige bouwkeet, heipalen, betonnen opzetters en piketpaaltjes te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 november 2006 heeft het college [appellant sub 2] onder oplegging van een dwangsom gelast het op het perceel aanwezige reclamebord, bouwkeet, heipalen, betonnen opzetters en piketpaaltjes te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college de door [appellant sub 2] tegen de besluiten van 23 oktober 2006 en 20 november 2006 gemaakte bezwaren, voor zover van belang, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft het college het besluit van 21 augustus 2007 gewijzigd.
Bij uitspraak van 5 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 augustus 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit en het besluit van 17 augustus 2009 vernietigd, de besluiten van 23 oktober 2006 en 20 november 2006 herroepen en bepaald dat de uitspraak daarvan in de plaats treedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.R. Nieman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord.
2.1. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften (hierna: de commissie) in strijd met de beginselen van hoor- en wederhoor tot stand is gekomen en het besluit van 21 augustus 2007, gewijzigd bij besluit van 17 augustus 2009, waaraan het advies van de commissie ten grondslag is gelegd, derhalve in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is.
2.1.1. [appellant sub 2] heeft ter motivering van dit betoog verwezen naar hetgeen hij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze grond gemotiveerd verworpen. [appellant sub 2] heeft in het hoger beroepschrift noch ter zitting argumenten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het besluit van 21 augustus 2007, gewijzigd bij besluit van 17 augustus 2009, in strijd met artikel 7:9 van de Awb is genomen.
2.2. [appellant sub 2] betoogt in hoger beroep voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de aanwezigheid van een reclamebord, bouwkeet, heipalen, betonnen opzetters en piketpaaltjes op het perceel niet in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Middelie-Dorpsweg 1975" (hierna: het bestemmingsplan) op het perceel rustende bestemming "Bebouwing voor agrarische doeleinden (Aa)" en dat het college niet bevoegd was daartegen op grond van artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften, op grond waarvan het niet is toegestaan gronden met die bestemming en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dat plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming, nadat deze is verwezenlijkt, handhavend op te treden.
Ter motivering van dit betoog heeft [appellant sub 2] eveneens volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze grond gemotiveerd verworpen. [appellant sub 2] heeft in hoger beroep onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het oordeel van de rechtbank onjuist is.
2.3. Nu gehandeld is in strijd met het bestemmingsplan, kon het college ter zake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bij een afweging van de betrokken belangen van handhavend optreden heeft moeten afzien.
2.4.1. Dit betoog slaagt. De door de rechtbank genoemde omstandigheden dat de (bouw)materialen, waarvan verwijdering is gelast, op het perceel aanwezig waren ten behoeve van de wens van [belanghebbende C] ter plaatse een bedrijfswoning te realiseren, terwijl het college bij besluit van 30 december 2004 heeft geweigerd daarvoor bouwvergunning te verlenen, dat ten tijde van de oplegging van de lasten niet op voorhand kon worden uitgesloten dat van rechtswege bouwvergunning was verleend voor het bouwplan en dat eerst bij uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2008 in zaak nr.
200705981/1is komen vast te staan dat dit niet het geval was, hebben de rechtbank ten onrechte tot de conclusie geleid dat handhavend optreden tegen de aanwezigheid van de (bouw)materialen zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan behoorde af te zien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 8 oktober 2008 in zaak nr.
200708914/1) bijzondere omstandigheden slechts tot het oordeel kunnen leiden dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, indien sprake is van incidentele overtredingen en/of overtredingen van geringe ernst. Het in strijd met de op het perceel rustende agrarische bestemming ter plaatse aanwezig hebben van een reclamebord, bouwkeet, heipalen, betonnen opzetters en piketpaaltjes ten behoeve van het realiseren van een bedrijfswoning, terwijl het college heeft geweigerd daarvoor bouwvergunning te verlenen, kan niet als zodanig worden aangemerkt.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het terecht [appellant sub 2] in persoon heeft aangeschreven om de op het perceel aanwezige (bouw)materialen te verwijderden en verwijderd te houden in plaats van [bedrijf].
2.5.1. Niet in geschil is dat [bedrijf] het perceel in eigendom heeft, de (bouw)materialen voorts haar eigendom zijn en daar door medewerkers van [bedrijf] zijn geplaatst. Nu [appellant sub 2] één van de drie aandeelhouders van [bedrijf] is, hij - zoals ter zitting desgevraagd te kennen is gegeven - zelfstandig bevoegd is beslissingen te nemen ten aanzien van [bedrijf] en hij in contacten met het college naar voren is getreden als bevoegd vertegenwoordiger van [bedrijf], heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat hij feitelijk leiding geeft aan en de zeggenschap uitoefent over de door [bedrijf] verrichte werkzaamheden. Derhalve kon het college hem ook aanschrijven om de (bouw)materialen te verwijderen en verwijderd te houden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.6. Het betoog van [appellant sub 2] dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld mondeling of schriftelijk zienswijzen naar voren te brengen omtrent het voornemen handhavend jegens hem op te treden, maar uitsluitend [bedrijf], leidt niet tot het ermee beoogde doel. [appellant sub 2] heeft in het kader van de bezwaarprocedure zijn zienswijzen schriftelijk en mondeling naar voren gebracht. Gelet hierop kan hij redelijkerwijs niet geacht worden te zijn benadeeld, omdat hij niet vooraf is gehoord op de voet van artikel 4:8 van de Awb.
2.7. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat de begunstigingstermijn van twee weken onredelijk kort is, geldt dat die termijn in dit geval redelijk is om de vereiste maatregelen uit te voeren, nu mag worden verwacht dat [appellant sub 2] en de bouw- en handelsonderneming bekend zijn met het afvoeren van (bouw)materialen. Anders dan [appellant sub 2] in dit verband heeft betoogd, behoefde het college bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn geen rekening te houden met de organisatorische problemen waarvoor [bedrijf] zich gesteld zag als gevolg van het voldoen aan de last.
2.8. [appellant sub 2] heeft evenzeer tevergeefs betoogd dat de dwangsommen onevenredig hoog zijn. De aard en omvang van een overtreding bepalen de hoogte van de dwangsom. Het college heeft de hoogte van de dwangsommen die aan de bij de besluiten van 23 oktober 2006 en 20 november 2006 opgelegde last zijn verbonden van respectievelijk € 6.000 en € 9.000 onder meer gebaseerd op de kosten van het verwijderen van de (bouw)materialen en de omstandigheid dat de overtreding inbreuk maakt op het woongenot van omwonenden en zij om handhavend optreden hebben verzocht. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot deze hoogte van de dwangsommen heeft kunnen komen. Voorts mag van een dwangsom een zodanige prikkel uitgaan, dat de desbetreffende last wordt nagekomen en verbeurte van de dwangsom wordt voorkomen.
2.9. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen door het college en voor zover de rechtbank de besluiten van 21 augustus 2007 en 17 augustus 2009 heeft vernietigd en die van 23 oktober 2006 en 20 november 2006 heeft herroepen. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 augustus 2007, gewijzigd bij besluit van 17 augustus 2009, alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zeevang gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 februari 2010 in zaak nr. 07/6872, voor zover aangevallen door het college en voor zover de rechtbank de besluiten van 21 augustus 2007 en 17 augustus 2009 heeft vernietigd en die van 23 oktober 2006 en 20 november 2006 heeft herroepen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 augustus 2007, gewijzigd bij besluit van 17 augustus 2009, ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010