201011489/2/H3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het Commissariaat voor de Media,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2010 in zaak nr. 10/2960 in het geding tussen:
de stichting Stichting Moslimomroep (hierna: SMO),
het Commissariaat voor de Media.
Bij besluit van 29 december 2009 heeft het Commissariaat de aanvraag van onder meer de SMO om aanwijzing op grond van artikel 2.42 van de Mediawet 2008 (hierna: de Mediawet) om het media-aanbod te verzorgen ten behoeve van de geestelijke hoofdstroming Islam over de periode 2010 - 2015, afgewezen. Bij datzelfde besluit heeft het Commissariaat de stichting Stichting Moslim Omroep Nederland (hierna: SMON) op grond van artikel 2.42 voor die periode aangewezen.
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het Commissariaat het door de SMO daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft het Commissariaat op grond van artikel 2.47, eerste lid, onder a, van de Mediawet de besluiten van 29 december 2009 en 8 juni 2010 ingetrokken en besloten tot een nieuwe behandeling van alle in september 2009 op grond van artikel 2.42 van de Mediawet ingediende aanvragen, waaronder de door de SMO ingediende aanvraag.
Bij uitspraak van 19 oktober 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door de SMO tegen het besluit van 8 juni 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Commissariaat opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit te nemen. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank voorts het beroep dat door de rechtbank mede wordt geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 augustus 2010 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de SMO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2010, en het Commissariaat bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2010 hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2010, heeft het Commissariaat de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2010, waar het Commissariaat vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam en de SMO, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 2.42, eerste lid, van de Mediawet kan het Commissariaat eens in de vijf jaar kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag of rechtspersonen waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken, aanwijzen voor het verzorgen van media-aanbod op kerkelijk of geestelijk terrein voor de landelijke publieke mediadienst volgens de bepalingen van deze afdeling.
Ingevolge het tweede lid komen voor aanwijzing slechts in aanmerking kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die representatief geacht kunnen worden voor een in Nederland aanwezige kerkelijke of geestelijke hoofdstroming.
Ingevolge artikel 2.47, eerste lid, aanhef en onder a, trekt het Commissariaat een aanwijzing in als een kerkgenootschap of genootschap op geestelijke grondslag niet meer voldoet aan de eisen voor aanwijzing.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SMO belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen het besluit van 8 juni 2010, ook al is dit besluit ingetrokken bij besluit van 23 augustus 2010. De rechtbank heeft het besluit van 8 juni 2010 vervolgens vernietigd, omdat het Commissariaat niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom de SMON in combinatie met de stichting Stichting Academica Islamica als het meest representatief moet worden beschouwd ten aanzien van de tweede en de derde generatie moslims. De rechtbank heeft het Commissariaat opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van de SMO te nemen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.
De rechtbank heeft het beroep van de SMO dat volgens haar mede wordt geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 augustus 2010 ongegrond verklaard, omdat niet vaststaat dat de SMO had moeten worden aangewezen nadat de aanwijzing aan de SMON was ingetrokken. Het Commissariaat zal zich volgens de rechtbank eerst dienen te beraden op de gevolgen van het vernietigde besluit van 8 juni 2010.
2.4. Het Commissariaat heeft bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om schorsing van de in hoger beroep bestreden uitspraak, voor zover deze inhoudt de verplichting om een nieuw besluit te nemen dan wel verzocht dat het niet binnen de in de bestreden uitspraak genoemde termijn van zes weken een nieuw besluit hoeft te nemen.
2.4.1. Ter zitting bij de voorzitter heeft het Commissariaat toegelicht dat het, gelet op het besluit van 23 augustus 2010 dat bij de rechtbank in stand is gebleven, voornemens is een nieuw besluit te nemen. Het Commissariaat streeft bij het nemen van een nieuw besluit naar een finale beslissing in het geschil. Vanwege de complexiteit van de materie en de omstandigheid dat het op alle in september 2009 ingediende aanvragen zal moeten beslissen, is een termijn van zes weken evenwel te kort. Het Commissariaat heeft verder ter zitting verklaard dat het binnen drie maanden na de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2010 een nieuw besluit kan nemen. Een hoorzitting heeft inmiddels plaatsgevonden. De voorzitter acht het, gelet op de toelichting van het Commissariaat ter zitting bij de voorzitter, niet onaannemelijk dat de door de rechtbank gestelde termijn van zes weken waarbinnen het Commissariaat een nieuw besluit zal moeten nemen in dit geval te kort is. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat ingevolge artikel 4 van de Mediaregeling aan het Commissariaat een termijn van drie maanden is gegund om op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.42 van de Mediawet te beslissen. Hoewel deze termijn niet geldt voor het nemen van een besluit op bezwaar, dient het Commissariaat onder de gegeven omstandigheden op alle in september 2009 ingediende aanvragen opnieuw te beslissen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het Commissariaat dan ook een spoedeisend belang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Van de zijde van de SMO is niet gebleken van zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek van het Commissariaat voor zover daarbij is verzocht om verlenging van de termijn voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tot drie maanden na de datum van de in hoger beroep bestreden uitspraak.
Thans kan in het midden blijven of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de SMO belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen het besluit van 8 juni 2010, ook al is dit besluit ingetrokken bij besluit van 23 augustus 2010. Verder kan in het midden blijven of de rechtbank op juiste gronden heeft overwogen dat het beroep van de SMO wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 augustus 2010, waarin het Commissariaat gevolg heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 2.47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Mediawet, welk besluit derhalve niet ziet op de aanwijzingsbevoegdheid neergelegd in artikel 2.42 van de Mediawet.
2.5. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2010 in zaak nr. 10/2960 voor zover daarbij het Commissariaat is opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van de SMO dient te nemen en bepaalt dat het Commissariaat binnen drie maanden na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2010 een nieuw besluit neemt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010