201009730/1/H1 en 201009730/2/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2010 in zaak nrs. 10/3103 en 10/3106 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee.
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het college het projectbesluit "Oudelandsedijk ongenummerd" genomen, onder gelijktijdige verlening van een bouwvergunning eerste fase voor het bouwen van een woning met garage op het perceel Oudelandsedijk (ongenummerd) te Oude-Tonge.
Bij uitspraak van 2 september 2010, verzonden op 3 september 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2010, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2010, waar [appellant A], bijgestaan door mr. J.G.M. van Mierlo, en het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee, vertegenwoordigd door F. ten Brinke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. S.W. Boot, als partij gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Gelet op de omstandigheid dat het perceel van [appellanten], dat zij ten behoeve van hun agrarische bedrijfsvoering gebruiken, zich op ongeveer 30 meter afstand van het in geding zijnde perceel van [belanghebbende] bevindt en daarvan slechts door de Oudelandsedijk gescheiden is, dienen [appellanten] als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat ten aanzien van de verleende bouwvergunning eerste fase ten onrechte geen bezwaarschriftprocedure is gevoerd. Zij stellen voorts dat het projectbesluit moet worden gezien als een voorbereidingshandeling zonder rechtsgevolg.
2.3.1. Ingevolge artikel 46, derde lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, voor zover thans van belang, wordt, in geval het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan, de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit.
Ingevolge het vierde lid wordt de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een projectbesluit.
Ingevolge het zesde lid worden de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een projectbesluit voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit aangemerkt.
2.3.2. Een projectbesluit in de zin van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) behelst geen voorbereidingshandeling, maar is gericht op rechtsgevolg. Daargelaten dat de vaststelling van het projectbesluit en de verlening van de bouwvergunning eerste fase in dit geval feitelijk in één besluit zijn verenigd, volgt uit de wet dat de aanvraag om bouwvergunning in dit geval diende te worden voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van het projectbesluit. Niet in geschil is dat op de voorbereiding van het projectbesluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat met betrekking tot de bouwvergunning eerste fase een bezwaarschriftprocedure had moeten worden gevoerd.
2.4. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet op juiste wijze is gevoerd, nu het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: de provincie) geen kennis heeft kunnen nemen van de door hen ingediende zienswijze en nadere stukken. Zij stellen voorts dat niet is voldaan aan artikel 3.8, derde lid, van de Wro.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat uit de door [appellanten] genoemde gang van zaken blijkt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet op de in de wet voorgeschreven wijze is gevoerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat afdeling 3.4 van de Awb het college niet verplicht de in het kader van die procedure door anderen ingediende zienswijzen en stukken aan de provincie te overleggen. Ook uit artikel 3.8, derde lid, van de Wro volgt die verplichting niet. Voorts is niet gebleken dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het projectbesluit niet overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, van de Wro aan de provincie is verzonden.
2.5. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat niet wordt voldaan aan het ruimte-voor-ruimtebeleid, omdat ten onrechte niet alle bedrijfsbebouwing op de locatie aan de [locatie] wordt gesloopt. Zij stellen zich op het standpunt dat in de Nota Regels voor Ruimte (hierna: de Nota) van 8 maart 2005 met "perceel" is bedoeld een locatie die planologisch als een geheel moet worden beschouwd en niet het kadastrale perceel. Voorts stellen zij dat ook uit de overeenkomst van 22 mei 2008 tussen de gemeente en de heer Hokke blijkt dat de locatie is bedoeld en niet het kadastrale perceel.
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft sloop overeenkomstig het ruimte-voor-ruimtebeleid terecht voldoende gewaarborgd geacht. Het begrip "perceel" is in de Nota niet omschreven. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat voor de hand ligt dat met "perceel" het kadastrale perceel wordt bedoeld, gelet op de noodzakelijke zeggenschap in het kader van de ter verwerving van compensatierechten voor nieuwbouw vereiste sloop van bedrijfsbebouwing. Voor de uitleg van [appellanten] is geen aanknopingspunt te vinden in de Nota. Voorts maakt de overeenkomst tussen de gemeente en Hokke geen deel uit van de Nota en is in zoverre voor de uitleg van het begrip perceel niet relevant.
2.6. In hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd is evenmin grond te vinden voor het oordeel dat de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in stand kan blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010