ECLI:NL:RVS:2010:BO9136

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907569/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M. Vogel-Carprieaux
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing of wijziging van voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Spelderholt-Riant

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 december 2010 uitspraak gedaan op een verzoek van de stichting Stichting tot behoud natuurwaarden Konijnenkamp Engelanderenk en Spelderholt (hierna: SBNE en anderen) tot opheffing of wijziging van een eerder getroffen voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening, die op 4 maart 2010 was getroffen, schorste het besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn tot vaststelling van het bestemmingsplan "Spelderholt-Riant". De aanleiding voor het verzoek tot opheffing of wijziging was de verlening van een vergunning aan de verzoekster op 27 augustus 2010, die volgens haar de grond voor de schorsing had doen vervallen.

De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 26 november 2010, waarbij zowel de SBNE en anderen als de verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, aanwezig waren. De voorzitter overwoog dat de beoordeling van het verzoek zich beperkt tot de overwegingen die ten grondslag lagen aan de eerdere uitspraak. De voorzitter constateerde dat de twijfel over de verwezenlijking van de bestemmingen in het plan, zoals die gold ten tijde van de eerdere uitspraak, was weggenomen door de verlening van de vergunning. Echter, de voorzitter oordeelde dat de gevolgen van het plan voor het Natura 2000-gebied nog steeds in de beoordeling moesten worden betrokken.

De voorzitter wees het verzoek af, omdat de gronden voor de voorlopige voorziening niet waren komen te vervallen. De verzoekster had ook verzocht om de voorlopige voorziening te wijzigen, zodat met de bouw van de voorziene woningen kon worden begonnen. De voorzitter oordeelde dat de samenhang tussen de in het plan voorziene ontwikkelingen een wijziging van de voorlopige voorziening niet rechtvaardigde. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200907569/3/R2.
Datum uitspraak: 21 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 4 maart 2010, in zaak nr. 200907569/2/R2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
de stichting Stichting tot behoud natuurwaarden Konijnenkamp Engelanderenk en Spelderholt, gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, en anderen (hierna: de SBNE en anderen),
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 4 maart 2010, zaak no. 200907569/2/R2 (www.raadvanstate.nl), heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 9 juli 2009, no. 65-2009, tot vaststelling van bestemmingsplan "Spelderholt-Riant", geschorst.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2010, waar de SBNE en anderen, vertegenwoordigd door [bestuurders] van de SBNE, en [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, eveneens vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang, kan, ook ambtshalve, de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover van belang, kan een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, een verzoek om opheffing of wijziging doen.
2.2. Bij uitspraak van 4 maart 2010 heeft de voorzitter de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van de raad van 9 juli 2009, no. 65-2009, wordt geschorst. Daarbij heeft de voorzitter het volgende overwogen.
"2.8. De voorzitter constateert dat het door de SBNE ingebrachte rapport, opgesteld door een ter zake kundig ecologisch onderzoeksbureau, het onderzoek van Arcadis tegenspreekt met betrekking tot de gevolgen die het plan kan hebben voor het Natura 2000-gebied en in het bijzonder het kwetsbare perceel droge heide. Een inhoudelijke beoordeling op dit punt vergt naar het oordeel van de voorzitter nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent.
Ter zitting is voorts gebleken dat het voornemen bestaat bij het college van gedeputeerde staten van Gelderland om de ten behoeve van het plan verleende vergunning op grond van de Nbw 1998 voor onder meer het verplaatsen van [manege] van [locatie] te [plaats] naar Spelderholt te Beekbergen, te herroepen. Op grond daarvan is niet uitgesloten dat de in het plan gelegde bestemmingen geheel of ten dele niet zullen kunnen worden gerealiseerd."
2.3. [verzoekster] verzoekt om opheffing of wijziging van de schorsing, omdat de grond voor schorsing is komen te vervallen door de op 27 augustus 2010 aan haar verleende vergunning in het kader van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998). Zij betoogt daartoe dat, nu in het kader van voornoemde vergunningverlening de gevolgen die de handeling kan hebben door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats, niet bij het besluit over de vergunningverlening is betrokken op grond van artikel 19kd van de Nbw 1998, deze gevolgen ook niet in de beoordeling van het plan dienen te worden betrokken.
2.4. De voorzitter stelt voorop dat de beoordeling van het voorliggende verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening zich beperkt tot de overwegingen die de voorzitter tot die uitspraak hebben geleid. Andere mogelijke gronden voor schorsing van het bestreden besluit, dan wel de vraag of artikel 19kd van de Nbw 1998 in de procedure betreffende het verlenen van een vergunning in het kader van die wet juist is toegepast, dienen dan ook buiten dit geschil te blijven.
2.5. De voorzitter stelt vast dat door het verlenen van bovengenoemde vergunning de in de uitspraak van 4 maart 2010 geuite twijfel omtrent de verwezenlijking van de in het plan gelegde bestemmingen zoals die gold ten tijde van voornoemde uitspraak, is weggenomen.
Voorts is het aan de voorzitter om te bezien of, zoals door [verzoekster] gesteld, met het verlenen van bedoelde vergunning eveneens de andere grond waarop de voorlopige voorziening is getroffen, is komen te vervallen.
2.5.1. De voorzitter stelt vast dat onderhavige procedure een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan betreft waarbij de raad, ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, rekening moet houden met de gevolgen die het plan kan hebben voor het Natura 2000-gebied de Veluwe.
De omstandigheid dat in de procedure omtrent de verlening van de vergunning in het kader van artikel 19d van de Nbw 1998, toepassing is gegeven aan artikel 19kd van die wet, kan naar het oordeel van de voorzitter geen gevolgen hebben voor deze procedure. Daartoe acht de voorzitter van belang dat de werking van artikel 19kd van de Nbw 1998 in het eerste lid van dat artikel is beperkt tot besluiten over het toepassen van artikel 19c, en het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van die wet. Nu besluiten tot het vaststellen van een plan als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998 niet in het eerste lid van artikel 19kd van de Nbw 1998 zijn genoemd, ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in dat artikel opgenomen regeling ook van toepassing moet worden geacht op besluiten als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998.
Voor de stelling van [verzoekster] dat de beoordeling van de gevolgen van het plan als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998, geheel wordt ingevuld door de toetsing die plaatsvindt op grond van artikel 19d, eerste lid, van die wet, ziet de voorzitter evenmin aanknopingspunten. De omstandigheid dat het zich voordoet dat de beoordelingen op grond van die artikelen ten aanzien van een project of andere handeling, inhoudelijk overeenkomen, maakt dat niet anders.
Gelet op het bovenstaande is het toetsingskader voor het plan niet anders dan dit was ten tijde van de uitspraak van 4 maart 2010. Nu de gevolgen die het plan kan hebben door het veroorzaken van stikstofdepositie nog altijd bij de beoordeling zoals bedoeld in artikel 19j van de Nwb 1998 moeten worden betrokken, de in rechtsoverweging 2.2. genoemde onderzoeksrapporten zien op de gevolgen van stikstofdepositie en geen nader onderzoek door [verzoekster] is uitgevoerd dat de tegenstrijdigheden in voornoemde rapporten kan opheffen, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat alle gronden voor het treffen van een voorlopige voorziening zijn komen te vervallen.
Het betoog faalt.
2.6. [verzoekster] verzoekt voorts de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen, in die zin dat alvast met de bouw van de voorziene elf villa's, twintig appartementen en een woning kan worden begonnen. Daartoe betoogt zij dat de financiële gevolgen van de bij uitspraak van 4 maart 2010 getroffen voorlopige voorziening zo vergaand zijn, dat haar belangen zwaarder dienen te wegen dan de belangen die gediend zijn bij het in stand laten van de voorlopige voorziening.
2.6.1. De voorzitter overweegt dat de keuze in de uitspraak van 4 maart 2010 om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het hele plan, is ingegeven door de samenhang tussen de in het plan voorziene ontwikkelingen. Het gestelde ter zitting betreffende de planregels en de planverbeelding, doet er niet aan af dat uit de overige stukken behorende bij het plan en de daarin weergegeven bedoeling van dat plan, voldoende blijkt dat de voorziene ontwikkelingen zodanig verbonden zijn dat dit verband als onverbrekelijk moet worden beschouwd. Gelet hierop en hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.5.1., ziet de voorzitter geen aanleiding om de voorlopige voorziening te wijzigen voor zover het de plandelen betreft waar woningbouw is voorzien.
Het betoog faalt.
2.7. In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding om de schorsing op te heffen dan wel te wijzigen.
Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010
458.