ECLI:NL:RVS:2010:BO8934

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005801/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding kosten contra-expertise dactyloscopisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, die het COA had opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de vergoeding van kosten voor een contra-expertise dactyloscopisch onderzoek. De vreemdeling had verzocht om vergoeding van € 430,00 voor dit onderzoek, dat was afgewezen door het COA. De rechtbank oordeelde dat het COA onvoldoende had gemotiveerd waarom deze kosten niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt. Het COA stelde dat de feiten zoals vastgelegd door de Vreemdelingenpolitie, dat er geen bruikbaar dactyloscopisch signalement kon worden vervaardigd door beschadigingen aan de vingertoppen, feitelijke vaststellingen zijn die door de rechter in de asielprocedure kunnen worden getoetst. Het COA betoogde dat een contra-expertise niet nodig was en dat de kosten niet als noodzakelijk konden worden beschouwd volgens artikel 17 van de Rva 2005. De Raad van State oordeelde dat het COA zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten voor de contra-expertise niet noodzakelijk waren. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. De Raad van State benadrukte dat de vreemdeling niet had aangetoond dat het beoogde onderzoek van belang was voor het weerleggen van de bevindingen van de Vreemdelingenpolitie.

Uitspraak

201005801/1/V1.
Datum uitspraak: 21 december 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 20 mei 2010 in zaak nr. 09/44161 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2009 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling om vergoeding van kosten voor een contra-expertise dactyloscopisch onderzoek tot een bedrag van € 430,00 (inclusief BTW) afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 mei 2010, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op het verzoek neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister van Justitie (hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, zoals die ten tijde van belang luidde, strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
In de toelichting op artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, 24, p. 15) is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het orgaan zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken. Voorwaarde hierbij is dat de kosten in enige mate (direct of indirect) gerelateerd zijn aan het verblijf in de voorziening of aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene. Dat betekent dat het mogelijk is dat ook kosten vergoed kunnen worden die niet opgehangen zijn aan, of verbonden zijn met de asielprocedure."
2.2. Uit het beroepschrift bij de rechtbank blijkt dat met de beoogde contra-expertise een tweeledig doel wordt nagestreefd: enerzijds is het onderzoek gericht op de vraag naar de bruikbaarheid van de afgenomen vingerafdrukken; anderzijds is het onderzoek gericht op de vraag naar de oorzaak van de beschadigde vingertoppen.
2.3. De Vreemdelingenpolitie Gelderland-Midden heeft op 28 september en 30 december 2008 tevergeefs geprobeerd een dactyloscopisch signalement van de vreemdeling te vervaardigen. Het op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van 30 december 2008 houdt in dat de vingertoppen van de vreemdeling gladder waren dan tijdens het in Ter Apel gemaakte dactyloscopisch signalement het geval was. Zij waren erg glad en rood van kleur. De kleur van de bovenste vingerkoten was anders dan die van de middelste en onderste vingerkoten. Op enkele vingertoppen zaten zodanige beschadigingen, tot bijna bloedens toe, dat er duidelijk sprake was van manipulatie. De vreemdeling heeft als verklaring gegeven dat zij de laatste tijd veel, onder andere de wasmachine, heeft gepoetst, aldus voormeld proces-verbaal. De staatssecretaris van Justitie heeft de vreemdeling op dezelfde dag een bijzondere aanwijzing verstrekt zich te onthouden van alle acties, die het vervaardigen van een goed dactyloscopisch signalement onmogelijk kunnen maken, zoals het gebruik van stoffen als lijm, chemicaliën of henna. Het is de Vreemdelingenpolitie nadien op 19 maart, 23 juni en laatstelijk op 2 juli 2009 evenmin gelukt een bruikbaar dactyloscopisch signalement van de vreemdeling te vervaardigen. In het proces-verbaal van 2 juli 2009 wordt melding gemaakt van het feit dat de handen van de vreemdeling zeer vochtig waren door overmatig zweten.
2.4. In de enige grief klaagt het COa in de eerste plaats dat de rechtbank, door te overwegen dat zij de blote stellingen van het COa in het besluit van 2 november 2009 dat de resultaten van een dactyloscopisch onderzoek vastgestelde feiten zijn en dat de rechter, ook zonder dat een contra-expertise is ingediend, kan toetsen of het onderzoek juist is verricht, niet kan volgen, ten onrechte haar eigen oordeel over de noodzakelijkheid van de vergoeding van de kosten in de plaats van dat van het COa heeft gesteld.
2.4.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.2.1. van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2010 in zaak nr. 200907879/1/V1, www.raadvanstate.nl, vooropgesteld dat ter beoordeling staat of het COa zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten van een contra-expertise dactyloscopisch onderzoek geen noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 zijn. Vervolgens heeft zij geconcludeerd dat het COa het besluit van 2 november 2009 ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Uit voormelde uitspraak van 19 maart 2010 volgt dat, ofschoon de rechtbank de uitkomst van de invulling die het COa aan de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft gegeven slechts terughoudend kan toetsen, zij niettemin is gehouden te toetsen of de besluitvorming over de vraag, of de kosten noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan met name de vereisten van zorgvuldigheid en kenbaarheid van motivering, indien een vreemdeling daarover heeft geklaagd. Dat de rechtbank laatstgenoemde toetsing in dit geval niet ten gunste van het COa heeft doen uitvallen, maakt nog niet dat zij haar eigen oordeel over de noodzakelijkheid van de vergoeding van de kosten in de plaats van dat van het COa heeft gesteld. Dit onderdeel van de grief berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
De grief faalt in zoverre.
2.5. In de grief klaagt het COa voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 2 november 2009 onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe betoogt het COa dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat de vaststelling dat de vingertoppen van de vreemdeling waren beschadigd en derhalve geen bruikbaar dactyloscopisch signalement kon worden vervaardigd feitelijk van aard is en dat deze vaststelling door de rechter in de asielprocedure kan worden getoetst op haar juistheid. De vervaardiging van een dactyloscopisch signalement is een momentopname. Aan de hand van de genomen foto's en vingerslips kan in de asielprocedure door de rechter worden vastgesteld dat er, wegens beschadiging van de vingertoppen, geen bruikbaar dactyloscopisch signalement kon worden verkregen. Een contra-expertise is daarvoor niet nodig. Voorts betoogt het COa dat met de beoogde contra-expertise de oorzaak van de beschadigingen niet kan worden achterhaald, omdat zulks aan de hand van de door de Vreemdelingenpolitie genomen foto's en vingerslips niet kan worden onderzocht. De vaststelling dat sprake is van manipulatie van de vingertoppen, kan derhalve niet door een contra-expertise dactyloscopisch onderzoek worden weerlegd, aldus het COa.
2.5.1. Het Coa heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vaststelling, neergelegd in een proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie dat er, wegens beschadigingen van de vingertoppen, geen bruikbaar dactyloscopisch signalement kon worden vervaardigd, zijnde een momentopname, een feitelijke vaststelling is. De juistheid van die feitelijke vaststelling kan in de asielprocedure door de rechter met de hem daartoe ter beschikking staande bestuursrechtelijke instrumenten worden gecontroleerd. Een contra expertise is hiervoor niet vereist.
2.5.2. Aangezien ook het COa als bestuursorgaan de hem ter beschikking gestelde beperkte publieke middelen zorgvuldig moet besteden, moet als uitgangspunt gelden dat het COa niet gehouden is om de kosten voor een contra-expertise dactyloscopisch onderzoek, zoals hier aan de orde, aan te merken als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. De vreemdeling heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt dat het door hem beoogde onderzoek door Expertisebureau DACTY van belang is voor het weerspreken van de bevinding van de Vreemdelingenpolitie in het proces-verbaal dat de oorzaak van de slechte kwaliteit van het dactyloscopisch signalement is gelegen in manipulatie van de vingertoppen. Een dergelijk ernstig vermoeden kan de vreemdeling in de asielprocedure weerleggen door het geven van een afdoende verklaring voor de afwijking aan de vingertoppen, gestaafd door – bijvoorbeeld – een medisch rapport.
2.5.3. Hieruit volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het COa zich in het besluit van 2 november 2009 niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde kosten voor een contra-expertise dactyloscopisch onderzoek geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. Van het ontbreken van een deugdelijke motivering van dit besluit is evenmin sprake.
De grief slaagt inzoverre.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 november 2009 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 20 mei 2010 in zaak nr. 09/44161;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Groeneweg
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010
32.
Verzonden: 21 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser