201004030/1/R1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Wieringermeer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Wieringermeer,
de raad van de gemeente Wieringermeer,
verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding Agriport A7 Grootschalige glastuinbouw" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010 en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 mei 2010. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 31 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en de raad, vertegenwoordigd door N. van Hoorn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Agriport Uitbreiding Beheer B.V. (hierna: AUB), vertegenwoordigd door E.F.M. Ham en R. Kielstra, en bijgestaan door mr. R.G.J. Laan en mr. L.C.A.C. Hoogewerf, beiden advocaat te Hoorn, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van het glastuinbouwgebied Agriport A7, tweede fase, gelegen tussen de rijksweg A7, de Medemblikkerweg, de Tussentocht en de Wagentocht, met daarbij één perceel ten westen van de rijksweg A7 en ten oosten van de Cultuurweg.
Het bestemmingsplan is opgedeeld in deelgebieden A1, A2 en B. Binnen deelgebied A1 is aan de gronden, voor zover thans van belang, de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" toegekend, op grond waarvan glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan. Binnen deelgebied A2 is aan een deel van de gronden de bestemming "Agrarisch" met een wijzigingsbevoegdheid voor "Agrarisch-Glastuinbouw" toegekend en verder is in deelgebied A2, voor zover thans van belang, voorzien in de rechtstreekse bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw". Op de gronden in deelgebied B rusten, voor zover thans van belang, de bestemmingen "Agrarisch" en "Waterstaat - Waterbergingsgebied".
In het ontwerpbestemmingsplan was ook het gebied vanaf de Tussentocht tot de Westermiddenmeerweg opgenomen als deel A3, waar tevens glastuinbouw was voorzien. Verder was in het ontwerpbestemmingsplan in deelgebied A2 niet deels in een wijzigingsbevoegdheid, maar, voor zover thans van belang, in de rechtstreekse bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" voorzien.
2.2. Waterbergingscompensatie in deelgebieden A1 en A2 zal plaatsvinden door het verbreden van sloten en een plaatselijke verbreding van de Tussentocht. Het waterbergingsgebied is als extra garantie in het bestemmingsplan opgenomen. Indien het in gebruik zal worden genomen, zal het worden ingevuld door grasland met verbrede sloten ten behoeve van de afwatering.
2.3. [appellant sub 1] heeft een landbouwperceel aan de [locatie a], aansluitend aan het plangebied. Hij vreest voor wateroverlast op zijn perceel door realisering van glastuinbouw in de deelgebieden A1 en A2 en door de in deelgebied B voorziene waterberging. [appellant sub 1] stelt dat de raad niet kon volstaan met een verwijzing naar het milieueffectrapport van 12 juni 2008, nu zijn perceel daarin niet volledig is meegenomen, en volgens hem is het bestemmingsplan dan ook in strijd met het milieueffectrapport. [appellant sub 1] meent dat de raad zijn belangen onvoldoende in het bestreden besluit heeft betrokken. Ten slotte verzoekt [appellant sub 1] zijn zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen.
2.3.1. De raad brengt naar voren dat het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, waarbij deelgebied A3, waarin tevens was voorzien in glastuinbouw, buiten het bestemmingsplan is gelaten. Daarbij heeft de raad aangegeven dat het bestaande waterpeil in de Tussentocht niet wijzigt en dat dat peil ook bij de aanleg van waterberging in deelgebied B het uitgangspunt is. De raad stelt dat de effecten van het plan op het perceel van [appellant sub 1] niet alleen aan de orde zijn gekomen in het milieueffectrapport, doch wijst tevens op het rapport Watertoets Agriport A7, fase 2, van Grontmij van 11 augustus 2008, waarmee het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft ingestemd. Verder geeft de raad aan dat op een inloopavond op 12 augustus 2009 voor agrariërs in de omgeving van het plangebied, waar ook het hoogheemraadschap vertegenwoordigd was, de gevolgen voor de waterhuishouding van het plan op de omliggende agrarische gronden, waaronder die van [appellant sub 1], nader zijn besproken. De raad heeft erop gewezen dat de waterberging keurvergunningplichtig is, zodat de belangen van [appellant sub 1] ook in die zin voldoende worden geborgd.
2.3.2. In het milieueffectrapport is ten aanzien van waterberging en afvoer geconcludeerd dat door de daarin omschreven aanpak negatieve effecten (wateroverlast) in de omgeving worden voorkomen. Daarbij is aangegeven dat voor één agrarisch perceel ten westen van de A7 in een vervolgonderzoek de uitgevoerde beoordeling van schade of beperkingen nog zal worden verdiept.
2.3.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vrees van [appellant sub 1] voor wateroverlast op zijn perceel niet gegrond is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat nu het waterpeil in de Tussentocht niet zal wijzigen, de ontwatering en afwatering van alle aan de Tussentocht grenzende percelen, waaronder dat van [appellant sub 1], niet wijzigt. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nu het bestaande peil ook bij de aanleg van een waterberging in deelgebied B het uitgangspunt is, ook vanuit de mogelijk te realiseren waterberging in dat gebied geen gevolgen voor de waterstand op het perceel van [appellant sub 1] te verwachten zijn. Mede gelet op het vorenstaande, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het plan voor het perceel van [appellant sub 1] onvoldoende heeft onderzocht dan wel gewogen in zijn belangenafweging. Voor zover [appellant sub 1] in het beroepschrift verder heeft verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.5. [appellant sub 2] exploiteert een akkerbouwbedrijf aan de [locatie b], op een afstand van ongeveer 900 meter van het plangebied. Anders dan de raad en AUB naar voren brengen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat het perceel van [appellant sub 2] deels afwatert op de Tussentocht en hij vreest voor wateroverlast door het realiseren van de glastuinbouw in het plangebied. Voorts heeft [appellant sub 2] aangegeven te vrezen voor verkeersoverlast op de Westermiddenmeerweg, waaraan zijn perceel is gelegen, evenals op de nabijgelegen Flevoweg, vanwege het plan. Aldus is zijn belang, ondanks de betrekkelijk grote afstand van zijn perceel tot het plangebied, rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.
2.6. [appellant sub 2] brengt naar voren dat er een nota van wijzigingen is opgesteld doch dat deze wijzigingen niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen en dat daarin in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel de begrippen indicatief en flexibel worden gehanteerd. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het in het plan voorziene glastuinbouwgebied, anders dan de raad stelt, geen grote uitbreiding van de werkgelegenheid voor de regio met zich zal brengen. [appellant sub 2] stelt verder dat door het schrappen van deelgebied A3 inclusief de Tussentocht de vrees voor wateroverlast niet is verdwenen, omdat de waterberging niet is geschrapt in het plangebied fase B1 terwijl deze tevens afwatering op de Tussentocht heeft. [appellant sub 2] betoogt verder dat overlast van (vracht)verkeer zal ontstaan op de Westermiddenmeerweg en de Flevoweg en dat de verkeersveiligheid in het gedrang zal komen. Hij vreest tevens dat hij verplicht zal worden mee te werken aan de realisatie van grondwallen en verkeersvoorzieningen op zijn perceel. Hij wijst er verder op dat blijkens de nota van zienswijzen in het deelgebied A3 dat thans buiten het plangebied is gelaten, wel ruimte kan worden gezocht voor functies als waterberging, bedrijfsgebouwen en/of energie-installaties. Ten slotte verzoekt [appellant sub 2] zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.
2.6.1. De raad heeft aangegeven dat de wijzigingen op het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in zowel een staat van wijzigingen als in het plan zelf en dat de termen die [appellant sub 2] in strijd met de rechtszekerheid acht zien op de in het plan opgenomen flexibiliteitinstrumenten zoals de wijzigingsbevoegdheden. Voorts wijst de raad erop dat het plan een aanzienlijke werkgelegenheid zal creëren. De raad stelt verder dat het peil in de Tussentocht gelijk zal blijven en ook bij het realiseren van de waterberging rekening moet worden gehouden met het bestaande peil, zodat geen effecten op de waterhuishouding van het perceel van [appellant sub 2] zijn te verwachten. Voorts heeft de raad aangegeven dat nu deelgebied A3 niet zal worden ontwikkeld, de Westermiddenmeerweg niet als ontsluitingsweg zal fungeren en dat de verkeersbelasting op de Flevoweg naar de A7 lager dan voorzien zal zijn. De raad heeft er verder op gewezen dat deelgebied A3 niet in het vastgestelde plan is opgenomen en dat het perceel van [appellant sub 2] buiten het plan is gelegen, zodat onderhavig plan daar geen ontwikkelingen mogelijk maakt.
2.6.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om [appellant sub 2] te volgen in zijn stelling dat de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan in het vastgestelde bestemmingsplan niet kenbaar zouden zijn, nu deze in het vastgestelde bestemmingsplan verwerkt zijn. Voorts acht zij het opnemen in het bestemmingsplan van de op grond van de Wet ruimtelijke ordening toegestane flexibiliteitsinstrumenten als zodanig niet in strijd met de rechtszekerheid. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan tot een toename van de werkgelegenheid zal leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat werkgelegenheid zal worden gegenereerd door de voorbereiding, de bouw, de exploitatie en het onderhoud van de glastuinbouwbedrijven. Dat uitsluitend werkgelegenheid voor personen van buiten de regio zal worden gecreëerd, zoals [appellant sub 2] betoogt, acht de Afdeling niet aannemelijk geworden. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen wateroverlast door het plan op het perceel van [appellant sub 2] valt te verwachten, nu het bestaande waterpeil in de Tussentocht niet wijzigt en ook bij het realiseren van de waterberging van dat waterpeil wordt uitgegaan. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de verkeersveiligheid op de Westermiddenmeerweg door het plan in het gedrang zal komen en de overlast door vrachtwagens zal toenemen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat in verband met het plan nauwelijks een toename van het verkeer op de Westermiddenmeerweg valt te verwachten, nu deelgebied A3 niet op grond van onderhavig plan wordt ontwikkeld en de ontsluiting van het gebied via de Flevoweg naar de A7 zal plaatsvinden. Verder is van belang dat op de brug naar de Westermiddenmeerweg een aslastbeperking voor vrachtwagens geldt. Voorts heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat ontsluiting van het glastuinbouwgebied via de Flevoweg en de A7 uit een oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is. Daarbij is aannemelijk geworden dat, anders dan [appellant sub 2] betoogt, voldoende ruimte beschikbaar is om de Flevoweg te verbreden, indien dit nodig zou zijn. Voor zover [appellant sub 2] vreest voor realisatie van grondwallen en verkeersvoorzieningen op zijn perceel, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het perceel van [appellant sub 2] niet is opgenomen in het plan en het plan daar dan ook geen ontwikkelingen mogelijk maakt. Hetgeen [appellant sub 2] overigens aanvoert ten aanzien van deelgebied A3 kan niet slagen, nu dit gebied geen deel uitmaakt van het vastgestelde plan. Voor zover [appellant sub 2] in het beroepschrift verder heeft verwezen naar de inhoud van de zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
2.7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010