201001626/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 december 2009 in zaken nrs. 09/1345, 09/5785 e.a. in het geding tussen:
[wederpartij] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Stille Wille B.V. (hierna tezamen in enkelvoud: De Stille Wille)
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het verzoek van De Stille Wille om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van recreatieverblijven op bungalowpark "De Stille Wille" te Oirschot (hierna: het bungalowpark) afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het college het besluit van 8 maart 2005 ingetrokken en besloten tot gedeeltelijke toewijzing van het verzoek van De Stille Wille om handhavend op te treden.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 februari 2009 heeft het college aan diverse bewoners van recreatieverblijven op het bungalowpark persoons- en objectgebonden gedoogbeschikkingen afgegeven voor de permanente bewoning van een recreatieverblijf.
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft het college het door De Stille Wille tegen het besluit van 18 maart 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2009, verzonden op 4 januari 2010, heeft de rechtbank het door De Stille Wille tegen het besluit van 18 maart 2008, de besluiten van 6 februari 2009 en het besluit van 26 maart 2009 ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 6 februari 2009 en de besluiten van 18 maart 2008 en 26 maart 2009 vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2010.
De Stille Wille heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr.
201002053/1/H1gevoegd ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Koops, werkzaam bij de gemeente, en De Stille Wille, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende A]), beiden vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, [belanghebbende C] en [belanghebbende D], beiden vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, [belanghebbende E] en [belanghebbende F].
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te zenden, hetgeen het bij brief van 26 oktober 2010 heeft gedaan. De Stille Wille en [belanghebbende A] hebben bij brieven van respectievelijk 1 november 2010 en 4 november 2010 een reactie op dit nadere stuk gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is gesloten. Hierna heeft de Afdeling de zaken nrs. 201001626/1/H1 en 201002053/1/H1 gesplitst.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ter zake van de recreatieverblijven die zijn gelegen op gronden waarvoor de bestemmingsplannen "Stille Wille '81" en "Stille Wille '84" gelden niet bevoegd is handhavend op te treden, aangezien in deze bestemmingsplannen een algemeen of specifiek verbod op het gebruik van recreatieverblijven als permanente woning ontbreekt. Gelet hierop verzoekt het college de aangevallen uitspraak te vernietigen, voor zover het daarbij is opgedragen nieuwe besluiten te nemen met betrekking tot de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322, en de rechtsgevolgen van de vernietigde, in bezwaar genomen, gedoogbesluiten betreffende die recreatieverblijven in stand te laten.
2.1.1. De vraag naar de rechtmatigheid van een besluit op een verzoek om handhaving, zoals die al in beroep voorlag, is onlosmakelijk verbonden met de vraag of het bestuursorgaan bevoegd is handhavend op te treden. Het verweer van De Stille Wille dat aan een beoordeling van het betoog van het college, zoals hiervoor weergegeven niet wordt toegekomen, nu dit eerst in hoger beroep is aangevoerd, wordt dan ook niet gevolgd.
In de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2007 in zaak nr.
200703680/1, die de Afdeling eerder in deze procedure heeft gedaan, is overwogen dat permanente bewoning van recreatieverblijven op het bungalowpark in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat het college bevoegd is ter zake handhavend op te treden. Deze overweging dient te worden begrepen als de weergave van het door alle partijen in die zaak impliciet onderschreven uitgangspunt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en betreft geen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de Afdeling. De Afdeling is in deze zaak dan ook niet gehouden om van de juistheid van dat uitgangspunt uit te gaan.
2.1.2. Niet in geschil is, dat de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322 zijn gelegen op gronden waarvoor het bestemmingsplan "Stille Wille '81" dan wel het bestemmingsplan "Stille Wille '84" geldt en dat de permanente bewoning van die recreatieverblijven in strijd is met de ingevolge deze bestemmingsplannen op de desbetreffende gronden rustende bestemmingen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid geldt een verbod van het gebruik van een gebouw in strijd met de bestemming alleen ingevolge een uitdrukkelijk daartoe strekkend planvoorschrift. Een zodanig verbod vloeit, anders dan De Stille Wille voorstaat, dus niet reeds voort uit het samenstel van de planvoorschriften en/of de bedoeling van de planwetgever. Vast staat dat in de voorschriften van het bestemmingsplan "Stille Wille '81", als ook de voorschriften van het bestemmingsplan "Stille Wille '84, geen algemeen gebruiksverbod of specifiek gebruiksverbod op permanente bewoning van recreatieverblijven is opgenomen. Ter zitting is door De Stille Wille betoogd dat de bestemmingsplannen "Stille Wille '81" en "Stille Wille '84" blijkens de toelichting op het bestemmingsplan "Stille Wille '81" niet meer behelzen dan een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied" zoals dat door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant gedeeltelijk is goedgekeurd op 21 juli 1976. Voorts is betoogd dat door het college niet is onderzocht in hoeverre in het bestemmingsplan "Buitengebied" een algemeen gebruiksverbod is opgenomen en in hoeverre een dergelijk verbod nog geldt. Het na de zitting door het college aan de Afdeling toegestuurde bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1976 biedt evenwel geen grond voor het oordeel dat de bestemmingsplannen "Stille Wille '81" en "Stille Wille '84" niet als zelfstandige bestemmingsplannen dienen te worden beschouwd. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat, zoals De Stille Wille in haar reactie van 1 november 2010 naar voren heeft gebracht, de bestemmingsplannen "Stille Wille '81" en "Stille Wille '84" zouden zijn vervangen, dan wel aangevuld, door het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1986.
Uit het voorgaande volgt dat permanente bewoning van de recreatieverblijven die zich op gronden bevinden waarvoor de bestemmingsplannen "Stille Wille '81" en "Stille Wille '84" gelden, ingevolge die bestemmingsplannen niet verboden is. Dit brengt met zich dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden ter zake van de permanente bewoning van die recreatieverblijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Er bestaat geen aanleiding voor het in stand laten van de door de rechtbank vernietigde, in bezwaar genomen, gedoogbesluiten voor de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322. Nu het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van deze recreatieverblijven, bestaat er geen grondslag voor het nemen van gedoogbesluiten voor deze recreatieverblijven. Gelet op het ontbreken van deze bevoegdheid ziet de Afdeling aanleiding om het hoger beroep gegrond te verklaren, de aangevallen uitspraak te vernietigen, voor zover de rechtbank het college heeft opgedragen nieuwe besluiten te nemen met betrekking tot de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322, en zelf in de zaak voorziend het bezwaar van De Stille Wille tegen het besluit van 8 maart 2005 voor zover dit is gericht tegen de weigering handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van deze recreatieverblijven ongegrond te verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaatst treedt van de door de rechtbank vernietigde besluiten voor De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322.
2.2. Bij besluit van 3 september 2010 heeft het college aan J.P.C. van Dijk vrijstelling verleend voor de permanente bewoning van het recreatieverblijf De Stille Wille 226. Dit besluit kan niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb. De reactie van De Stille Wille op dit besluit zal daarom met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb worden doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift, gericht tegen de vrijstelling voor het recreatieverblijf De Stille Wille 226.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 december 2009 in zaken nrs. 09/1345, 09/5785 e.a., voor zover het college daarbij is opgedragen nieuwe besluiten te nemen met betrekking tot de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322;
III. verklaart het bezwaar van De Stille Wille tegen het besluit van 8 maart 2005 voor zover gericht tegen de weigering handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322 ongegrond;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten met betrekking tot de recreatieverblijven De Stille Wille 257, 261, 276, 278, 316 en 322.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010