201001916/1/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Woudrichem,
de raad van de gemeente Woudrichem,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2009, nr. 2009-082, heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Kraaiveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2010, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door T.J.A. van Tilborg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Rotterdam, en [directeur], daar als partij gehoord.
2.1. De raad betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij gelet op de afstand tussen het plangebied en zijn perceel en het ontbreken van zicht vanuit zijn woning op het plangebied, geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.1.2. Ter zitting is gebleken dat [appellant] op een afstand van ongeveer 350 m van het plangebied woont. Vanuit zijn woning heeft hij zicht op het plangebied. Gezien de ruimtelijke uitstraling van de in het plan voorziene ontwikkelingen, waaronder de acht fortwoningen, in het vlakke en open agrarisch gebied, is de Afdeling van oordeel dat zijn belang, ondanks de betrekkelijk grote afstand van zijn woning tot het plangebied, rechtstreeks bij het besluit is betrokken, zodat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt.
Het beroep van [appellant] is ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een landgoed te Woudrichem. Het plan maakt onder meer de bouw van acht fortwoningen bij de Oudendijk en een ecologische zorgboerderij aan de Roef/Roefse Laan mogelijk.
2.3. [appellant] richt zich in beroep tegen het plandeel dat betrekking heeft op de fortwoningen ten westen van de Oudendijk. [appellant] vreest dat hij door de realisatie van acht fortwoningen wordt belemmerd in zijn vrije uitzicht. Daarbij komt dat de fortwoningen volgens hem niet passen in de omgeving. Dit blijkt ook uit adviezen die provinciale diensten in het kader van het vooroverleg hebben gegeven en waarin deze diensten zich negatief hebben uitgelaten over de voorziene fortwoningen. Voorts richt [appellant] zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Landschappelijke waarden" voor zover dat de ecologische zorgboerderij mogelijk maakt. Hij vreest dat de zorgfunctie geen ondergeschikte betekenis zal hebben bij het agrarische bedrijf. Ten slotte twijfelt [appellant] aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het gebied en de instandhouding van het landgoed. Voorts passen volgens de raad de fortwoningen in de omgeving, omdat de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied zich er goed voor lenen. De financiële onderbouwing van het plan is volgens de raad voldoende.
2.3.2. Wat betreft het bezwaar van [appellant] over het vrije uitzicht overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Voor het oordeel dat [appellant] onaanvaardbaar wordt belemmerd in zijn vrije uitzicht ziet de Afdeling geen aanleiding. Door de realisatie van acht fortwoningen zullen er weliswaar wijzigingen in het uitzicht optreden, maar deze zullen niet zodanig zijn dat het uitzicht van [appellant] in ernstige mate wordt aangetast. Hierbij neemt de Afdeling de afstand van de woning van [appellant] tot de fortwoningen en de maximaal toegelaten bouwhoogte daarvan in aanmerking.
2.3.3. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het standpunt van de raad dat de fortwoningen passen in de omgeving niet onredelijk. Weliswaar hebben provinciale diensten in het kader van het vooroverleg bepaalde opmerkingen gemaakt over de acht fortwoningen, maar naar aanleiding hiervan is het ontwerpplan op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp, waarmee aan deze opmerkingen is tegemoetgekomen.
2.3.4. Ten aanzien van het bezwaar omtrent de ecologische zorgboerderij overweegt de Afdeling dat in artikel 3.1, aanhef en onder a en c, van de planregels is bepaald dat de voor "Agrarisch-Landschappelijke waarden" aangewezen gronden primair zijn bestemd voor volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven en hieraan ondergeschikt voor het aanbieden van permanente opvang aan zorgbehoevenden. Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder b en f, van de planregels mag voor de permanente opvang van zorgbehoevenden een huisvestingsruimte met een inhoud van maximaal 1500 m³ en een werkruimte met een oppervlakte van maximaal 250 m² worden gebouwd. Gelet hierop is in het plan voldoende gewaarborgd dat de zorgfunctie ondergeschikt is aan de agrarische activiteiten.
2.3.5. Met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet is gewaarborgd. Daarbij is in aanmerking genomen dat, blijkens de plantoelichting, een samenwerkings- en exploitatieovereenkomst is gesloten en dat de financiële onderbouwing is getoetst door een onafhankelijke derde en akkoord is bevonden. Voorts is ter zitting gebleken dat er voldoende belangstelling is voor de kavels van de fortwoningen en dat er reeds een aantal is verkocht.
2.3.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010