201004973/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 april 2010 in zaak nr. 09/671 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] onder meer vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van het oprichten van een winkel met acht appartementen ("De Twaalf Apostelen") op de hoek van de Menno van Coehoornsingel en de Spinhuisbredehoek te Zwolle (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 16 juni 2010 en 28 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.C.S. van Dop en S. Tjepkema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar verschenen [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door E.D. van de Werfhorst.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordereiland", en dat het college, teneinde voor het bouwplan bouwvergunning te kunnen verlenen, krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van dat bestemmingsplan heeft verleend.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte vrijstelling heeft verleend voor het bouwplan. In dat verband voeren zij onder meer aan dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is, dat er een beter alternatief is voor het bouwplan, dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast, gelet op de omvang en de gebrekkige ruimtelijke inpassing van het gebouw en dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan in geding is.
2.2.1. Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft de raad van de gemeente Zwolle het bestemmingsplan "De Tanerij" vastgesteld. Bij uitspraak van 31 maart 2010, zaak nr.
200905851/1/R2, heeft de Afdeling het tegen de goedkeuring van dat plan ingestelde beroep ongegrond verklaard. Met deze uitspraak is het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden. Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan in overeenstemming is met dit bestemmingsplan. Dit brengt mee dat [appellanten] geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun betoog. Thans is voor het realiseren van het bouwplan immers geen vrijstelling meer vereist.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de bekendmaking van het besluit van 18 juni 2008 niet naar behoren is geschied omdat in de publicatie ten onrechte niet de naam "De Twaalf Apostelen" is genoemd. Dat, zoals de rechtbank stelt, zij hierdoor niet in hun rechten zijn geschaad, doet daar volgens hen niet aan af.
2.3.1. Vaststaat dat het besluit van 18 juni 2008 conform artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de juiste wijze is bekendgemaakt aan de aanvrager, [vergunninghoudster]. Er valt geen wettelijke regel aan te wijzen op grond waarvan de verplichting bestaat het besluit tot verlening van bouwvergunning en vrijstelling te publiceren. Het besluit is evenwel gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "De Peperbus". Hierin is onder meer vermeld dat het bouwplan "een winkel met 8 appartementen aan de Menno van Coehoornsingel" betreft. De rechtbank heeft [appellanten] terecht niet gevolgd in hun betoog dat de zakelijke inhoud van het besluit onvoldoende is weergegeven, nu de locatie en de inhoud van het bouwplan voldoende concreet zijn aangegeven. Dat de naam van het te realiseren gebouw niet is genoemd maakt dit niet anders. De rechtbank heeft bovendien terecht in aanmerking genomen dat [appellanten], wat er ook zij van deze publicatie, niet in hun belangen zijn geschaad, aangezien zij immers naar aanleiding van de bewuste publicatie bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat een positief advies van de welstandscommissie ontbreekt.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de welstandscommissie een positief welstandsadvies over het bouwplan heeft afgegeven, dat in de laatste versie van 21 oktober 2008, welke aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd, uitdrukkelijk is gemotiveerd. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
2.5. Tenslotte hebben [appellanten] betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid ontheffing kon verlenen van de in de Bouwverordening 2008 (hierna: de bouwverordening) opgenomen parkeernormen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 2.5.30, zesde lid, van de bouwverordening.
2.5.1. Ingevolge artikel 2.5.30, tweede lid, van de bouwverordening moet, afhankelijk van de omvang en de bestemming van het gebouw, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's parkeerruimte in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, worden aangebracht conform de in dit artikel genoemde normen.
Ingevolge het zesde lid, sub a, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in de voorgaande leden voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Ingevolge sub c, voor zover van belang, wordt de ontheffing in geval van nieuwbouw of verbouw in het Centrumgebied waarbij uitbreiding van het aantal m2 bvo plaatsvindt, dan wel een wijziging van de bestemming, de functie en/of het gebruik van het gebouw, alleen verleend onder een compenserende bijdrage aan de gemeente als daar genoemd.
2.5.2. Niet in geschil is dat de in de bouwverordening neergelegde parkeernorm voor dit bouwplan resulteert in een parkeerbehoefte van 17 parkeerplaatsen en dat 9 daarvan op eigen terrein kunnen worden aangelegd, zodat niet wordt voldaan aan het vereiste van artikel 2.5.30, tweede lid, van de bouwverordening. Het college heeft hiervan ontheffing verleend op grond van het zesde lid, sub a van dat artikel. Voor zover [appellanten] hebben verwezen naar het gestelde onder 2 van dat artikellid (bedoeld zal zijn sub b), treft dit geen doel omdat de daarin neergelegde ontheffingsmogelijkheid hier niet van toepassing is. Op grond van de stukken, waaronder het ambtelijk advies van 12 november 2008, en het verhandelde ter zitting heeft het college aannemelijk gemaakt dat op andere wijze in de nodige parkeerruimte, in dit geval 8 plaatsen, wordt voorzien. In dit verband is gebleken dat op loopafstand van het bouwplan voldoende parkeergelegenheid voorhanden is. Nu voorts niet in geschil is dat is voldaan aan de tweede voorwaarde, neergelegd in artikel 2.5.30, zesde lid, sub c, dat het niet voldoen aan de in het tweede lid van dat artikel bedoelde norm financieel wordt gecompenseerd, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] op dit punt hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de ontheffing niet kon verlenen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010