201003808/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 19 maart 2010 in zaak nrs. 09/4567 en 09/4706 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om de bewoning van kantoorruimten van haar bedrijf aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) binnen drie maanden na verzending van het besluit te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 juni 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 19 maart 2010, verzonden op 23 maart 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2010, waar [directeur] [appellante], bijgestaan door mr. E. van der Kolk, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Nouws-Vermeeren en drs. H.L.G. van Overdijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met haar bedrijfsbelangen. Zij voert daartoe aan dat in verband met de continuïteit en de veiligheid van het bedrijf permanent werknemers in het bedrijfspand aanwezig moeten zijn. Zij stelt in dit verband dat het college, in weerwil van hetgeen het ter zitting van de voorzieningenrechter heeft toegezegd, niet bereid is een zogenoemde slaapruimte met drie bedden in verband met de aanwezigheid van drie werknemers tijdens de nachtelijke uren toe te staan. Dat de toestemming hiervoor niet wordt verleend, volgt uit de door [appellante] in het geding gebrachte brief van het college van 30 september 2010.
2.1.1. Ter zitting is gebleken dat het hoger beroep van [appellante] zich niet richt tegen de aangevallen uitspraak, maar tegen de omstandigheid dat het college vooralsnog niet bereid is de bovenvermelde toestemming te verlenen. Daarmee ziet het hoger beroep op een aspect dat buiten de omvang van het geding valt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010