ECLI:NL:RVS:2010:BO8326

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003259/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning Lidl Nederland GmbH en de vraag naar belanghebbendheid van de eigenaar van het perceel

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een bouwvergunning en vrijstelling die eerder aan Lidl Nederland GmbH was verleend voor de bouw van een supermarkt in Roggel. Het college van burgemeester en wethouders van Leudal had op 28 september 2009 besloten om de eerder verleende vergunning in te trekken. De eigenaar van het perceel, [appellant], was het niet eens met deze intrekking en stelde dat hij als belanghebbende aangemerkt moest worden, omdat hij een economisch belang had bij de bouw van de supermarkt. De rechtbank Roermond had het beroep van [appellant] echter niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2010 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.L. van Geel, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. W. Stark. Lidl was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas. De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt bij de intrekking van de vergunning. De rechtbank had terecht opgemerkt dat de belangen bij de verlening en intrekking van de vergunning niet gelijk waren en dat [appellant] geen rechtstreekse betrokkenheid had bij het besluit tot intrekking. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder iemand als zodanig kan worden aangemerkt. De Raad van State bevestigde dat de eigenaar van een perceel niet automatisch als belanghebbende kan worden beschouwd bij besluiten die niet direct op hem van toepassing zijn, zoals de intrekking van een vergunning die aan een derde is verleend.

Uitspraak

201003259/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 februari 2010 in zaak nr. 09/1614 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2009 heeft het college de op 16 november 2004 aan Lidl Nederland GmbH, gevestigd te Huizen (hierna: Lidl) verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een vestiging van de discountsupermarkt Lidl aan de [locatie] te Roggel (hierna: het perceel) ingetrokken.
Bij uitspraak van 22 februari 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Stark, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Lidl, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] is eigenaar van het perceel en heeft op 19 maart 2004 met Lidl een overeenkomst gesloten tot verkoop van het perceel aan Lidl met als ontbindende voorwaarde dat Lidl over een onherroepelijke bouwvergunning beschikt voor de realisering van een supermarkt op het perceel. Deze overeenkomst is door Lidl ontbonden, waarna Lidl het college heeft verzocht om intrekking van de aan haar bij besluit van 16 november 2004 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de oprichting van de supermarkt.
2.2. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij het besluit van 28 september 2009. Hij voert daartoe aan dat hij als eigenaar van het perceel een economisch en civielrechtelijk belang heeft bij het in stand laten van de ten behoeve van Lidl verleende besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning. Daarbij wijst hij op een aanhangige procedure bij de civiele rechter betreffende de ontbonden koopovereenkomst, van welke overeenkomst deel uitmaakt het verkrijgen van een onherroepelijke bouwvergunning door Lidl.
2.3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. Het betoog faalt. Vooropgesteld zij dat de omstandigheid dat [appellant], naar hij ter zitting heeft gesteld, door de rechtbank bij de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning aan Lidl wel belanghebbend is geacht, niet met zich brengt dat hij om die reden reeds belanghebbend geacht moet worden bij de intrekking daarvan. Bij de verlening en intrekking zijn niet dezelfde belangen gemoeid.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bouwvergunning en vrijstelling niet aan [appellant] zijn verleend en dat [appellant] derhalve niet kan bewerkstelligen dat de vergunde supermarkt ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat zijn economisch belang erin kan zijn gelegen dat bij de instandlating van de vrijstelling alsnog op basis van die vrijstelling bouwvergunning voor de realisering van een supermarkt kan worden verleend, zonder dat daarvoor opnieuw een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 juli 2009 in zaken nrs. 200805354/1 en 200900135/1; www.raadvanstate.nl) kan niet als eenmaal met vrijstelling een bouwvergunning is verleend, op basis van dezelfde vrijstelling nadien voor een nieuw bouwplan bouwvergunning worden verleend. De op 16 november 2004 verleende vrijstelling heeft betrekking op het destijds ingediende bouwplan en heeft voor een later bouwplan, ook al zou dat passen binnen de bij de vrijstelling geboden mogelijkheden, geen gelding meer. Het door [appellant] gestelde betreft derhalve geen bij het besluit tot intrekking van de vrijstelling en bouwvergunning betrokken belang.
Voor zover de intrekking van de vrijstelling en bouwvergunning al van betekenis zou zijn voor de procedure bij de civiele rechter met betrekking tot de koopovereenkomst, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hierin geen rechtstreeks belang is gelegen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] eigenaar van het perceel is waarop de bij het besluit ingetrokken vrijstelling en bouwvergunning betrekking hebben, onvoldoende is om hem als belanghebbende bij dat besluit aan te merken.
Nu ook overigens niet is gebleken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Aan de inhoudelijke gronden die [appellant] heeft aangevoerd, wordt niet toegekomen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
163-627.