ECLI:NL:RVS:2010:BO8321

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905366/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Vossenberg West II door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Vossenberg West II" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 19 mei 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Tilburg op 27 oktober 2008 is vastgesteld. Dit besluit is door verschillende appellanten, waaronder de vereniging "De 7 Eilanden", aangevochten. De appellanten betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend, omdat het plan niet in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening en er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de omgeving, zoals geluidsoverlast en luchtkwaliteit.

De Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2010 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere hebben gewezen op de mogelijke negatieve effecten van de ontwikkeling van een containerterminal en de locatie van de langshaven en zwaaikom nabij woonwijk de Reeshof. De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de geluidsbelasting op de woningen aanvaardbaar is en dat het plan niet voldoet aan de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uiteindelijk heeft de Raad van State geoordeeld dat het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant moet worden vernietigd, omdat het niet in overeenstemming is met de wet. De Raad heeft goedkeuring aan het bestemmingsplan onthouden en de overige beroepsgronden van de appellanten niet meer besproken, omdat deze niet meer relevant waren na de vernietiging van het besluit. De proceskosten zijn toegewezen aan de appellanten, waarbij het college is veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten.

Uitspraak

200905366/1/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "De 7 Eilanden" (hierna: de Bewonersvereniging), gevestigd te Tilburg,
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009, nummer 1466603, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tilburg bij besluit van 27 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Vossenberg West II".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, de Bewonersvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 22 juli 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten sub 1] en de raad hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
De raad en [appellanten sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2010, waar [een van appellanten sub 1], de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door J. Mutsaers, en [appellanten sub 3], vertegenwoordigd door mr. G. Bussink-Klein Wolterink, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door W. Maas, ing. I. Vedder en ir. M. Grassens, allen werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om
- in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van bedrijventerrein Vossenberg West II met onder meer een containerterminal, een langshaven en een zogenoemde zwaaikom. Het plangebied omvat 102 hectare en ligt ten noordwesten van de bebouwde kom van Tilburg, tegen de gemeentegrens met Dongen. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de nog aan te leggen Noordwesttangent en aan de oostzijde door het bestaande bedrijventerrein Vossenberg West I. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen het Wilhelminakanaal en woonwijk de Reeshof.
Omvang van het geding
2.3. De Bewonersvereniging heeft ter zitting haar beroepsgrond dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om in een raadscommissievergadering haar zienswijze over het ontwerpplan nader toe te lichten, ingetrokken.
Behoefte plan
2.4. [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging betwijfelen of behoefte bestaat aan uitbreiding van het bedrijventerrein Vossenberg, gezien de huidige economische situatie. Volgens hen is de raad ten onrechte uitgegaan van een groeiscenario. Gelet hierop vrezen [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging dat de activiteiten van de containerterminal op het bedrijventerrein Loven onnodig worden verplaatst naar de containerterminal waarin dit plan voorziet.
2.4.1. Het gemeentebestuur van Tilburg heeft een programma opgesteld voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen waarmee kan worden voorzien in de behoefte tot 2015. In een aantal voortgangsrapportages is vervolgens de geactualiseerde behoefte aan bedrijventerreinen in Tilburg bepaald, waarbij rekening is gehouden met de verminderde uitgifte van bedrijventerreinen sinds 2000. De verwachte vraag naar bedrijventerreinen in Tilburg voor de periode tot 2015 bedraagt volgens het gemeentebestuur ongeveer 240 tot 250 netto hectare. De voorgenomen uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen, inclusief de in het voorliggende plan voorziene uitbreiding van bedrijventerrein Vossenberg, komen ongeveer overeen met de verwachte vraag. De aanleg van bedrijventerrein Vossenberg West II is daarom noodzakelijk om te voldoen aan de verwachte vraag naar bedrijventerreinen, aldus de raad. [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
2.4.2. Over de containerterminal heeft de raad gesteld dat de binnenlandse containervaart de komende jaren naar verwachting zal groeien met 7 tot 10%. Daarnaast verwacht de beheerder van de containerterminal op het bedrijventerrein Loven een groei tussen 7 en 15%. Als deze voorspelde groei doorzet, zal er omstreeks 2015 behoefte zijn aan een overslagcapaciteit van minimaal 150.000 en maximaal 300.000 Twenty foot Equivalent Unit. Volgens de raad zal de bestaande containerterminal op het bedrijventerrein Loven ook met de voorziene uitbreiding binnen de planperiode te weinig capaciteit hebben om aan deze vraag te voldoen. Met de bouw van de containerterminal waarin dit plan voorziet wil de raad in de vraag naar overslagcapaciteit kunnen voorzien. Dat desondanks binnen de planperiode van 10 jaar geen behoefte bestaat aan de containerterminal waarin dit plan voorziet naast de containerterminal op het bedrijventerrein Loven, hebben [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging niet nader onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt.
Locatie langshaven en zwaaikom
2.5. [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging kunnen zich niet verenigen met de voorgenomen locatie van de langshaven en de zwaaikom op korte afstand van woonwijk de Reeshof.
Zij betogen dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor een insteekhaven die op grotere afstand van de woningen van woonwijk de Reeshof kan worden gesitueerd dan de beoogde langshaven en daardoor volgens hen minder geluidsoverlast tot gevolg heeft. In dit verband verwijzen zij naar een onderzoeksrapport van Rijkswaterstaat uit 1998 waarin staat dat een langshaven, vergeleken met een insteekhaven, negatief scoort op een aantal milieu-aspecten en dat de aanleg ervan ten westen van de toekomstige Noordwesttangent vanuit stedenbouwkundig en akoestisch oogpunt niet mogelijk is. Zij wijzen erop dat de langshaven in dit plan oostelijk van de Noordwesttangent is gesitueerd, dichterbij woonwijk de Reeshof.
Wat de locatie van de zwaaikom betreft voeren [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging aan dat de locatie van de zwaaikom aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal uitsluitend is ingegeven door financiële motieven. In dit verband voeren zij aan dat de zwaaikom wordt gerealiseerd in het beoogde natuurgebied de Reeshofweide en dat ten onrechte in het plan niet is voorzien in compensatie van het verlies aan voor natuurontwikkeling beoogde gronden in dit gebied. Ten behoeve van de benodigde compensatie had volgens [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging het gehele gebied van de Reeshofweide in het plan moeten worden opgenomen. Daarnaast betogen [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging dat het realiseren van de zwaaikom negatieve gevolgen heeft voor het zoekgebied voor weidevogels dat in een beheerplan van de provincie Noord-Brabant is opgenomen.
2.5.1. In de "Variantenstudie Haven Vossenberg-West II" van 28 januari 2000 van DHV B.V. zijn een aantal mogelijkheden onderzocht om een haven te realiseren. Hierbij is onder meer de uitvoering als langshaven of als insteekhaven betrokken, alsmede de ligging ten oosten of ten westen van de nog aan te leggen Noordwesttangent. Uit een vergelijking van de akoestische gevolgen van de verschillende varianten volgt dat een insteekhaven niet per definitie een lagere geluidsbelasting op de gevels van de woningen van woonwijk de Reeshof tot gevolg heeft dan een langshaven. Daarnaast stuit een haven ten westen van de Noordwesttangent, op grotere afstand van woonwijk de Reeshof, op bezwaren vanwege de daar aanwezige natuurwaarden. [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusies onjuist zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de conclusie uit de Projectnota/MER Wilhelminakanaal Tilburg van april 2000, opgesteld door Rijkswaterstaat, directie Noord-Brabant, waarnaar [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging verwijzen, dat de realisatie van een langshaven ten oosten van de toekomstige Noordwesttangent te veel geluidsoverlast geeft voor de woningen van woonwijk de Reeshof, niet is onderbouwd met akoestische gegevens.
2.5.2. Volgens het milieueffectrapport "Vossenberg West II" van 23 maart 2007 van DHV B.V. zal een zwaaikom moeten worden aangelegd in de nabijheid van de haven, omdat de schepen die de langshaven aandoen vrijwel altijd vertrekken in de richting van waar ze zijn gekomen, meestal in westelijke richting. Realisatie van de zwaaikom aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal geeft de schepen de gelegenheid direct na het lossen te kunnen keren. Volgens de raad is het realiseren van een zwaaikom aan de noordzijde van het Wilhelminakanaal om verschillende redenen ongewenst, onder meer omdat dan de aarden wal die noodzakelijk is voor de akoestische en visuele afscherming van het bedrijventerrein zal moeten worden ingekort. Hierdoor kan overlast ontstaan door de reflecties van licht en geluid in het water en is meer zicht op het bedrijventerrein vanuit de woningen van woonwijk de Reeshof. Voorts wijst de raad erop dat de ligging van de zwaaikom aan de zuidzijde volgens Rijkswaterstaat gunstiger is omdat de zwaaikom dan niet tegenover de uitstroom van riviertje de Donge ligt. Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat aan de keuze van de raad voor de locatie van de zwaaikom niet alleen financiële motieven ten grondslag liggen. Het betoog faalt.
2.5.3. De gronden waarop de zwaaikom zal worden gerealiseerd, hebben in het voorheen geldende bestemmingsplan "Reeshof Noordwest" de bestemming "Natuurontwikkeling en Recreatieve doeleinden (No+Rd)" ten behoeve van de aanleg van een deel van de zogenoemde Reeshofweide. In het betoog van [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging dat deze gronden in het plan hadden moeten worden opgenomen ter compensatie van het verlies aan voor natuurontwikkeling beoogde gronden in dit gebied, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zwaaikom volgens het deskundigenbericht op een goede wijze in de natuurlijke omgeving van de Reeshofweide kan worden geïntegreerd. Daarnaast zal de omvang van de zwaaikom maximaal 2,5 hectare bedragen, terwijl de Reeshofweide volgens het bestemmingsplan "Reeshof Noordwest" 18,8 hectare zal omvatten.
Voorts hebben [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging hun stelling dat het realiseren van de zwaaikom negatieve gevolgen heeft voor een zoekgebied voor weidevogels niet nader onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor de vrees van [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging dat de realisatie van de zwaaikom zal leiden tot een onaanvaardbare afbreuk aan de beoogde natuurontwikkeling. Derhalve bestond geen aanleiding om het gehele gebied van de Reeshofweide in het plan op te nemen om te voorzien in compensatie van het verlies aan de voorheen voor natuurontwikkeling beoogde gronden in dit gebied.
Luchtkwaliteit
2.6. [appellanten sub 3] betogen dat in het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatieve emissie van zwevende deeltjes (PM10) vanwege de toekomstige Noordwesttangent en de bedrijventerreinen De Wildert en Vossenberg West II.
2.6.1. Volgens het onderzoek naar de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zoals neergelegd in het rapport "Luchtonderzoek MER Vossenberg-West II" van april 2007 van DHV B.V. leidt het plan niet tot overschrijding van de geldende grenswaarden. In het onderzoek is de emissie vanwege onder meer het bestaande bedrijventerrein De Wildert in de achtergrondconcentratie verdisconteerd. Derhalve is in het onderzoek rekening gehouden met de cumulatieve emissie van zwevende deeltjes van bedrijventerrein Vossenberg West II en bedrijventerrein De Wildert. In zoverre mist het beroep feitelijke grondslag.
2.6.2. Het bestemmingsplan "Noordwesttangent: gedeelte Dalem Zuid-Vossenberg West", dat voorziet in de toekomstige Noordwesttangent, is door de raad vastgesteld op 12 oktober 2009, na het nemen van het bestreden besluit. Het college en de raad behoefden bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit geen rekening te houden met de toekomstige Noordwesttangent, aangezien deze ontwikkeling ten tijde van hun besluiten onvoldoende concreet was om hierbij te betrekken als onderdeel van de autonome situatie.
Geluidsbelasting bedrijventerrein
2.7. [appellanten sub 1], de Bewonersvereniging en [appellanten sub 3], die ten noorden van het plangebied aan de [locatie] wonen, vrezen voor geluidsoverlast ten gevolge van de bedrijven die in het plangebied worden toegelaten.
In dit verband voeren [appellanten sub 1] aan dat de aard van woonwijk de Reeshof ten onrechte is aangemerkt als 'woonwijk in de stad', waardoor een te hoge geluidsbelasting op de woonwijk aanvaardbaar is geacht. Zij achten de typering van de woonwijk als ‘landelijk' of 'rustige woonwijk, weinig verkeer' passender vanwege de ligging ervan in het natuurgebied de Dongevallei, grenzend aan het toekomstige natuurgebied de Reeshofweide. Daarnaast betogen [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging dat het plan niet voorziet in adequate maatregelen om de geluidsbelasting te beperken.
[appellanten sub 3] voeren voorts aan dat in de akoestische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan, ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein De Wildert en vanwege de nog aan te leggen Noordwesttangent op de gevels van hun woning.
2.7.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat voldoende maatregelen zijn getroffen om de geluidsoverlast vanwege de toegelaten bedrijven in het plangebied te beperken. Hierbij wijst het college onder meer op de in het plan opgenomen milieuzonering, het in samenhang met het plan vastgestelde geluidbeheerplan en de aan te leggen aarden wal van 10 m hoog.
2.7.2. Ten behoeve van het plan is onderzocht wat de akoestische gevolgen zijn van een door het gemeentebestuur voorgestelde akoestische verkaveling van het industrieterrein Vossenberg West II. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Prognose geluidsbelasting tgv Vossenberg West II" van 27 maart 2007 van DHV B.V. (hierna: Prognose geluidsbelasting). In de Prognose geluidsbelasting is de omgeving van het plangebied, waaronder woonwijk de Reeshof, getypeerd als 'woonwijk in de stad, gemengde situatie' als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, gelet op de ligging van de woongebieden ten noorden en ten zuiden van het industrieterrein Vossenberg ten opzichte van dat industrieterrein en ten opzichte van de toekomstige verkeersweg Noordwesttangent en het Wilhelminakanaal. Voor een dergelijke woonomgeving bedragen de aanbevolen richtwaarden in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening voor de dag-, avond- en nachtperiode onderscheidenlijk 50, 45 en 40 dB(A). De raad heeft deze waarden aanvaardbaar geacht voor de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de bedrijven die in het plangebied zijn toegelaten op de dichtstbijzijnde gevels van woningen van woonwijk de Reeshof. De raad heeft erop gewezen dat deze normstelling overeenkomt met de cumulatieve voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het college heeft met deze normstelling ingestemd.
Volgens het deskundigenbericht laat de woonomgeving van woonwijk de Reeshof zich echter karakteriseren als 'rustige woonwijk, weinig verkeer' als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor een dergelijke woonwijk bedragen de richtwaarden voor de dag-, avond- en nachtperiode onderscheidenlijk 45, 40 en 35 dB(A). Daarnaast merkt de deskundige op dat de raad geen onderzoek heeft uitgevoerd naar het ter plaatse heersende referentieniveau om het gehanteerde omgevingstype te onderbouwen. Gelet op hetgeen is vermeld in het deskundigenbericht, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat een geluidsbelasting van 50, 45, en 40 dB(A) op de gevels van de woningen van woonwijk de Reeshof aanvaardbaar is. Het plan is op dit punt voorbereid in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Het college heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.7.3. Nu de vestiging van bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder op de gronden met een bedrijfsbestemming in de planvoorschriften is uitgesloten, bestaat geen verplichting op grond van de Wet geluidhinder om een geluidszone voor het bedrijventerrein vast te stellen. Om te waarborgen dat de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de bedrijven die zijn toegelaten op het bedrijventerrein van een aanvaardbaar niveau is, heeft de raad een vrijwillige akoestische zonering willen toepassen. Hiertoe is het "Geluidbeheerplan Vossenberg West II" van 13 januari 2009 (hierna: het geluidbeheerplan) opgesteld. In het geluidbeheerplan is een akoestische verkaveling opgenomen. Het bedrijventerrein is in kavels opgedeeld en per kavel is een zogenoemd emissiebudget bepaald, uitgedrukt in dB(A) per m². Bij het opstellen van de akoestische verkaveling is rekening gehouden met de in het plan mogelijk gemaakte aarden wal van 10 m hoog en met het geluidsscherm dat langs de toekomstige Noordwesttangent zal worden opgericht. Volgens de raad vormt het geluidbeheerplan het toetsingskader voor de gronduitgifte en het verlenen van milieuvergunningen aan bedrijven die zich op het bedrijventerrein willen vestigen.
2.7.4. De Afdeling stelt vast dat de raad met het geluidbeheerplan heeft beoogd om de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de bedrijven die op grond van het bestemmingsplan in het plangebied zijn toegelaten te begrenzen om in de omgeving van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. In de voorschriften van het bestemmingsplan is echter niet gewaarborgd dat het geluidbeheerplan en de bijbehorende akoestische verkaveling zal worden nageleefd, in die zin dat uitsluitend bedrijven zijn toegelaten ten aanzien waarvan uit onderzoek is gebleken dat de bedrijfsvoering in overeenstemming is met het geluidsemissiebudget in de akoestische verkaveling. Het plan biedt dan ook onvoldoende waarborg dat de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de toegelaten bedrijven binnen het plangebied van een aanvaardbaar geluidsniveau zal zijn, los van de omstandigheid dat de raad bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting zonder deugdelijke motivering is uitgegaan van het voornoemde omgevingstype. De raad had daarom bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de cumulatieve geluidsbelasting uit moeten gaan van een situatie die representatief kan worden geacht voor de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. In de akoestische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het geluidbeheerplan is echter niet van deze situatie uitgegaan, zodat uit deze onderzoeken niet kan worden afgeleid wat de cumulatieve geluidsbelasting op de gevels van de woningen van woonwijk de Reeshof ten gevolge van het plan zal bedragen. Met het standpunt dat bij de kaveluitgifte erop wordt toegezien dat alleen bedrijven in het plangebied zich vestigen die aan de emissiebudgetten voldoen, gaat de raad er voorts aan voorbij dat een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.
Het betoog dat het plan niet voorziet in voldoende maatregelen om de cumulatieve geluidsbelasting te beperken, slaagt.
2.7.5. Ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevels van de woning [locatie] wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat met name bij de zijgevels van de woning de geluidsbelasting vanwege het nabijgelegen bedrijventerrein De Wildert en het voorziene bedrijventerrein Vossenberg II kan cumuleren. De raad is bij het berekenen van de gecumuleerde geluidsbelasting van 57 dB(A) vanwege beide bedrijventerreinen op de gevel van de woning [locatie] ten onrechte uitgegaan van het geluidbeheerplan in plaats van een situatie die representatief kan worden geacht voor de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Derhalve heeft het college niet op goede gronden ingestemd met het standpunt van de raad dat de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege beide bedrijventerreinen op de gevel van voornoemde woning van een aanvaardbaar niveau zal zijn.
Conclusie
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1], de Bewonersvereniging en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet voorts aanleiding om goedkeuring aan het plan te onthouden.
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden van de Bewonersvereniging, [appellanten sub 1] en [appellanten sub 3] geen bespreking meer.
Proceskosten
2.9. Het college dient ten aanzien van [appellanten sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 1] en de Bewonersvereniging is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 mei 2009, nummer 1466603;
III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "Vossenberg West II", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Tilburg bij besluit van 27 oktober 2008;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 1], € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de vereniging "De 7 Eilanden" en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 3].
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
516-618.