ECLI:NL:RVS:2010:BO8269

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004086/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en afwijzing van reiskostenvergoeding voor schoolbezoek aan het Koninklijk Conservatorium

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van de appellant gegrond verklaarde en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer vernietigde. Het college had op 16 december 2008 een reiskostenvergoeding voor eigen vervoer toegekend voor het schoolbezoek van de zoon van de appellant aan de Groningse Schoolvereniging (GSV) voor het schooljaar 2008-2009, maar had de aanvraag voor een reiskostenvergoeding voor het vervoer naar het Koninklijk Conservatorium in Den Haag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college niet had ingegaan op het bezwaar van de appellant dat het conservatorium ten onrechte niet als dislocatie van de GSV was aangemerkt. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het conservatorium niet als dislocatie kon worden beschouwd zonder toestemming van de GSV.

In hoger beroep betoogde de appellant dat de rechtbank had miskend dat toestemming van de GSV niet vereist was. Hij stelde dat de GSV een onderwijsprogramma had samengesteld waarin het conservatorium was opgenomen, en dat het conservatorium daarom niet onder de vrijstelling viel. De appellant voerde verder aan dat het college had verzuimd om tijdig te bevestigen dat de leerplichtambtenaar geen bezwaar had tegen het volgen van lessen aan het conservatorium, wat leidde tot de afwijzing van de reiskostenvergoeding.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de zoon van de appellant niet stond ingeschreven op de basisschool verbonden aan het conservatorium, maar als externe leerling muzieklessen volgde aan het conservatorium. Het bezoek aan het conservatorium kon niet worden aangemerkt als schoolbezoek in de zin van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Verordening leerlingenvervoer. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om reiskostenvergoeding terecht was afgewezen, omdat het niet voldeed aan de voorwaarden van de Verordening.

Uitspraak

201004086/1/H2.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 maart 2010 in zaak nr. 09/797 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college een reiskostenvergoeding voor eigen vervoer in verband met het schoolbezoek van zijn [zoon] aan de Groningse Schoolvereniging (hierna: de GSV) voor het schooljaar 2008-2009 toegekend en de aanvraag om een reiskostenvergoeding van het vervoer naar het Koninklijk Conservatorium in Den Haag (hierna: het conservatorium) voor dat schooljaar afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2010, verzonden op 10 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juli 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. de Groot en A. Houtman, beiden werkzaam bij de gemeente Hoogezand-Sappemeer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs wordt in deze wet verstaan onder school: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt en onder basisschool: een school waar basisonderwijs wordt gegeven
Ingevolge artikel 4, eerste lid, verstrekt het college ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt het onderwijs zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Ingevolge het tweede lid richt het onderwijs zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
Ingevolge het vierde lid is het onderwijs ten aanzien van leerlingen die extra zorg behoeven gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, nemen de leerlingen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van het deelnemen aan bepaalde onderwijsactiviteiten. Een vrijstelling kan slechts worden verleend op door het bevoegd gezag vastgestelde gronden. Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke onderwijsactiviteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: de Verordening) wordt in deze verordening verstaan onder school:
een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de WPO;
een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;
een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO);
een school voor speciaal voortgezet onderwijs als bedoeld in deel II van de WVO.
Ingevolge die aanhef en onder c wordt in deze verordening verstaan onder leerling: een leerling van een school bedoeld onder a.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kent het college ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze Verordening.
Ingevolge artikel 27 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de verordening.
2.2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd, omdat het college in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op het bezwaar van [appellant] dat het college het conservatorium ten onrechte niet als dislocatie van de GSV heeft aangemerkt. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten op de grond dat het conservatorium niet is aan te merken als dislocatie van de GSV, nu de school geen toestemming als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de WPO heeft gegeven voor het volgen van lessen aan het conservatorium in plaats van onderwijsactiviteiten waarvan door de school vrijstelling is verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat toestemming als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de WPO niet is vereist. Daartoe voert hij aan dat de inhoud van artikel 8 van de WPO met zich brengt dat de school een lesprogramma vaststelt dat is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerling. De GSV kiest uitdrukkelijk voor onderwijs aan muzikaal getalenteerde kinderen en heeft voor [zoon] een onderwijsprogramma samengesteld waarvan het onderwijsprogramma aan het conservatorium onderdeel uitmaakt. Derhalve wordt het onderwijs aan het conservatorium niet gegeven onder een vrijstelling als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de WPO.
[appellant] betoogt voorts dat, indien het onderwijs als vervangend onderwijs als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de WPO moet worden beschouwd, de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de GSV geen toestemming heeft gegeven. Daartoe voert hij aan dat de GSV de toestemming slechts heeft onthouden zolang niet bekend was of de leerplichtambtenaar bezwaar had tegen vervangend onderwijs op het conservatorium. Nu na afloop van het schooljaar is gebleken dat de leerplichtambtenaar geen bezwaar had, is aan die voorwaarde voldaan.
[appellant] betoogt ten slotte dat het aan de gemeente zelf te wijten is dat niet eerder dan na afloop van het schooljaar bekend was dat de leerplichtambtenaar geen bezwaar had tegen vervangend onderwijs op het conservatorium en dat daarmee ook toestemming van de GSV is uitgebleven. De leerplichtambtenaar is immers een ambtenaar van de gemeente. Het college had er derhalve van uit moeten gaan dat het conservatorium als dislocatie van de school heeft te gelden, zo nodig met toepassing van artikel 27 van de verordening.
2.3.1. Vast staat dat [zoon] niet stond ingeschreven op de aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag verbonden basisschool, maar als externe leerling muzieklessen volgde aan het conservatorium. [zoon] stond ingeschreven als leerling van het basisonderwijs bij de GSV. Het bezoeken van het conservatorium kan niet worden beschouwd als schoolbezoek in de zin van artikel 4, eerste lid, van de WPO, en artikel 2, eerste lid, van de Verordening, reeds omdat het conservatorium geen basisschool is in de zin van de WPO. Dat de leerplichtambtenaar het bezoek van [zoon] aan het conservatorium onder reguliere lestijd niet heeft aangemerkt als schoolverzuim, wat daarvan ook zij, maakt dat niet anders. Het betoog van [appellant] dat het bezoek aan het conservatorium desalniettemin moet worden aangemerkt als schoolbezoek in de zin van voormelde bepalingen, omdat de GSV, in het kader van haar taak het lesprogramma af te stemmen op de voortgang in de ontwikkeling van [zoon], een onderwijsprogramma heeft samengesteld waarvan de lessen aan het conservatorium onderdeel uitmaken, zodat het conservatorium moet worden aangemerkt als dislocatie van de GSV, kan niet slagen. Niet in geschil is dat [appellant] [zoon] op eigen initiatief, zonder instemming van de GSV, de lessen heeft laten volgen. Reeds daarom kunnen de aan het conservatorium gevolgde muzieklessen niet worden aangemerkt als onderdeel van het lesprogramma van de GSV. Of de GSV die instemming had moeten verlenen, zoals [appellant] betoogt, is in dit geschil niet aan de orde. Gelet hierop heeft het verzoek van [appellant] om een reiskostenvergoeding geen betrekking op schoolbezoek in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening en heeft het college dat verzoek terecht op die grond afgewezen.
Nu het verzoek geen betrekking heeft op schoolbezoek als bedoeld in de Verordening en daarmee buiten de reikwijdte van die Verordening valt, kan niet met een beroep op de hardheidsclausule in die Verordening alsnog vergoeding van vervoerkosten worden bewerkstelligd.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
362.