201003827/1/H2.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 maart 2010 in zaak nr. 09/7090 in het geding tussen:
de directeur van de Christelijke Basisschool Wakersduin.
Bij ongedateerd besluit heeft de directeur een verzoek van [appellant] om verlof te verlenen voor zijn [dochter] om de school gedurende tien schooldagen niet te bezoeken wegens vakantie afgewezen.
Bij ongedateerd besluit heeft de directeur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 mei 2010.
De directeur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. E. Kronemeijer, en de [directeur], bijgestaan door mr. C.J. Verhaart, advocaat te Woerden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 zijn de ouders vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en is de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, vrijgesteld van de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, indien de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de ouders slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan.
Ingevolge artikel 13a, eerste lid, kan een beroep op vrijstelling wegens vakantie van de jongere, bedoeld in artikel 11, onder f, slechts worden gedaan indien het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend dat de jongere voor de duur van het verlof de school onderscheidenlijk de instelling niet bezoekt.
Ingevolge het tweede lid kan verlof als bedoeld in het eerste lid door het hoofd slechts eenmaal voor ten hoogste tien dagen per schooljaar worden verleend en kan dit geen betrekking hebben op de eerste twee lesweken van het schooljaar.
2.2. [appellant] heeft verlof gevraagd voor zijn [dochter] voor tien schooldagen, omdat hij als zelfstandig gevestigd accountant de boekhouding, jaarstukken en belastingadministratie voor cliënten verzorgt. Omdat die cliënten zijn gebonden aan onder meer fiscale regelgeving en de daarin opgenomen termijnen, is ook hij bij zijn werkzaamheden gebonden aan termijnen, waardoor het voor hem niet mogelijk is met zijn kinderen in de schoolvakantie op vakantie te gaan. De directeur heeft dit verzoek afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat geen gebruik gemaakt kan worden van de reguliere vakantieperiodes.
2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de werkzaamheden van [appellant] niet van zodanig specifieke aard zijn dat het voor hem onmogelijk is in een schoolvakantieperiode met vakantie te gaan. De rechtbank heeft daarbij volgens [appellant] miskend dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden van zijn persoonlijke situatie. Verder heeft de rechtbank ten onrechte betekenis toegekend aan de omstandigheid dat hij zelfstandig ondernemer is, omdat hij bij de uitoefening van zijn werkzaamheden is gebonden aan de termijnen die de fiscale regelgeving stelt.
[appellant] verwijst ten slotte naar de brochure "Leerplicht: iedereen op school" van de gemeente Noordwijk en de scholen in Noordwijk. Daaruit blijkt dat de aanvraag om verlof moet worden toegewezen indien sprake is van een eigen bedrijf, het merendeel van de inkomsten in de vakantieperiodes wordt verdiend en de vakantie niet kan worden afgestemd met het personeel, aldus [appellant].
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr.
200901809/1/H2) duidt artikel 11, aanhef en onder f, van de Leerplichtwet 1969 op een zeer beperkte categorie van beroepen. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1992/93, 22 900, nr. 3, blz. 7) van die bepaling dient bij het begrip 'specifieke aard van het beroep' met name te worden gedacht aan "seizoensgebonden werkzaamheden, respectievelijk werkzaamheden in bedrijfstakken die in de zomermaanden een piekproductie kennen, waardoor het voor het gezin feitelijk onmogelijk is in die periode vakantie op te nemen. Dat zijn bijvoorbeeld de agrarische sector en horeca."
[appellant] is een zelfstandige zonder personeel en verricht accountantswerkzaamheden. De specifieke aard van het beroep van accountant brengt niet zonder meer mee dat het onmogelijk is om in de schoolvakanties verlof op te nemen. [appellant] heeft niet kunnen aangeven waarin zijn situatie zich onderscheidt van die van vele anderen die als zelfstandige zonder personeel accountantswerkzaamheden verrichten. Dat de cliënten van [appellant] gebonden zijn aan de termijnen die de fiscale regelgeving stelt, hetgeen voor [appellant] in het bijzonder in de maand juli een zodanig hoge werkbelasting meebrengt dat hij niet op vakantie kan gaan, maakt niet dat hij, eventueel door het treffen van voorzieningen, in het geheel niet in staat kan worden geacht gedurende de schoolvakanties met zijn kinderen op vakantie te gaan. [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de gehele schoolvakantie in de zomermaanden, gelet op de duur daarvan, geen verlof kan opnemen.
Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de directeur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden van [appellant] niet van zodanig specifieke aard zijn dat het voor hem onmogelijk is in een schoolvakantieperiode op vakantie te gaan.
2.4. De klacht van [appellant] dat de aangevallen uitspraak niet is ondertekend door de voorzitter van de meervoudige kamer en de griffier, leidt niet tot vernietiging van die uitspraak. Artikel 8:77, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht staat er niet in de weg dat in de uitspraak wordt vermeld dat zowel de voorzitter van de meervoudige kamer, als de griffier verhinderd is te ondertekenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010