ECLI:NL:RVS:2010:BO8266

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003196/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Haarlem inzake bouwvergunning en vrijstelling voor toiletgroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 februari 2010, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een besluit van 1 juni 2007, waarbij het college [vergunninghouder] een vrijstelling en bouwvergunning verleende voor de bouw van een toiletgroep op een perceel in [plaats]. Na verschillende besluiten en een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De rechtbank had eerder het besluit van 8 januari 2008 vernietigd, maar de brief van 4 juni 2009, waarin het college de gevolgen van deze uitspraak toelichtte, werd door de rechtbank niet als een nieuw besluit aangemerkt. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 december 2010, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de brief van 4 juni 2009 niet als een besluit kon worden aangemerkt en dat het college opnieuw een besluit op het bezwaar van [appellant] moest nemen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201003196/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 februari 2010 in zaak nr. 09/3555 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2007 heeft het college [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een toiletgroep op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 juni 2007 heeft het college [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het ontvangen van beoefenaars en bezoekers van boerengolf en de verkoop van consumpties aan dezen vanuit de schapenschuur op het perceel.
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college de door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaren gegrond verklaard voor zover zij betrekking hebben op de aanleg van 30 parkeerplaatsen, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 23 december 2008, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 8 januari 2009, heeft de rechtbank Haarlem het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 januari 2008 vernietigd.
Bij brief van 4 juni 2009 heeft het college [vergunninghouder] bericht wat de gevolgen zijn van de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2008.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op 18 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de brief van 4 juni 2009 ingediende beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door P.J. Oud, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat de brief van 4 juni 2009 een met een besluit gelijkgesteld bestuurlijk rechtsoordeel is.
2.1.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brief van 4 juni 2009 niet kan worden opgevat als een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant]. Evenmin kan de brief van 4 juni 2009 worden aangemerkt als een met een besluit gelijkgesteld bestuurlijk rechtsoordeel. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat, nog daargelaten dat de brief aan [vergunninghouder] is gericht en slechts in afschrift aan [appellant] is gezonden, uit de stukken ter voorbereiding en totstandkoming van de brief en de vorm daarvan, kan worden afgeleid dat deze er slechts toe strekt [vergunninghouder] te wijzen op de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2008 en de gevolgen daarvan voor hem en zijn bedrijf. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel.
Het college dient, nu de rechtbank bij genoemde uitspraak het besluit van 8 januari 2008 heeft vernietigd en de brief van 4 juni 2009 niet als besluit kan worden aangemerkt, opnieuw een besluit op het bezwaar van [appellant] tegen de besluiten van 1 juni 2007 en 8 juni 2007 te nemen, waartegen [appellant], indien daarmee niet aan zijn bezwaren tegemoet wordt gekomen, het rechtsmiddel van beroep kan instellen.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank, gelet op artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte niet in de kosten van rechtsbijstand heeft veroordeeld.
2.2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat proceshandelingen die een partij op eigen naam heeft verricht, niet voor proceskostenvergoeding in aanmerking komen, ook al heeft een professionele gemachtigde het concept er van opgesteld. Dat het bedrag hoger zou zijn geworden als [appellant] de proceshandelingen volledig door een professionele gemachtigde had laten verrichten, doet daar niet aan af.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
357-642.