201000384/1/H2.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna te samen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) van 8 januari 2010 in de zaken nrs. 09/2851 en 09/3145 in het geding tussen:
het college van de burgemeester en Wethouders van Gendt, thans gemeente Lingewaard (hierna: het college).
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het door [appellant] daartegen ingestelde beroep kennis te nemen en het beroepschrift ter behandeling naar de Raad van State doorgezonden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [appellant A] is verschenen.
2.1. Op 11 juli 2006 hebben gedeputeerde staten van Gelderland over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Lingewaard op 22 december 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gendt, herziening perceel Dries 25" besloten. Bij uitspraak van 13 juni 2007 in zaak nr.
200606431/1) heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" en daaraan goedkeuring onthouden.
2.2. [appellant], eigenaar van een aangrenzend perceel, heeft de gemeente bij brief van 28 augustus 2008 verzocht om vergoeding van kosten van juridische bijstand, reiskosten, porto-, print-, kopieer- en telefoonkosten, die bij hem zijn opgekomen als gevolg van de vaststelling van dat plandeel. Bij brief van 15 oktober 2008 heeft hij het verzoek nader toegelicht.
2.3. Aan het besluit van 20 juli 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat tegen de weigering om schade, veroorzaakt door de vaststelling van een plandeel, te vergoeden geen bezwaar kan worden gemaakt.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van [appellant] slechts strekt tot vergoeding van door het vernietigde plandeel veroorzaakte schade. Zij heeft zich onbevoegd geacht om van het tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het tegen de afwijzing daarvan gemaakte bezwaar bij haar ingestelde beroep kennis te nemen, omdat zij niet bevoegd is kennis te nemen van tegen de vaststelling van het plandeel ingesteld beroep.
2.5. Van beroep tegen een weigering schade te vergoeden kan slechts die bestuursrechter kennis nemen, die ook kennis kan nemen van tegen het besluit dat de gestelde schade heeft veroorzaakt ingesteld beroep.
Tegen een op bezwaar genomen besluit kan, indien geen andere bestuursrechter bevoegd is om daarvan kennis te nemen, beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Het bezwaar was echter slechts ontvankelijk, indien tegen het besluit, waarvan gesteld wordt dat het de schade heeft veroorzaakt, waarvan vergoeding wordt verzocht, bezwaar en beroep openstond.
De rechtbank heeft zich ten onrechte onbevoegd geacht om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen en niet onderzocht of het college het door [appellant] gemaakte bezwaar bij het besluit van 20 juli 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 20 juli 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaren. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.7. Tegen besluiten, genomen krachtens artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kon ingevolge artikel 8:5 van de Awb, gelezen in verbinding met onderdeel C.2 (oud) van de bij de bepaling behorende lijst, geen beroep worden ingesteld. Derhalve kon tegen de afwijzing van het verzoek om ten gevolge van een zodanig besluit opgekomen schade te vergoeden geen bezwaar worden gemaakt.
Het college heeft het door [appellant] tegen de weigering schade, veroorzaakt door de vaststelling van het plandeel, te vergoeden gemaakte bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 januari 2010 in de zaken nrs. 09/2851 en 09/3145, voor zover de rechtbank zich daarbij onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het bij haar tegen het besluit van 20 juli 2009 ingestelde beroep;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat het college van de burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010