ECLI:NL:RVS:2010:BO8260

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010887/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bouwverbod voor kinderdagverblijf in Valkenswaard

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard. Het college had op 23 juli 2009 een dwangsom opgelegd om een verbouwing van een fysioruimte naar een kinderdagverblijf ongedaan te maken, omdat deze in strijd was met artikel 40 van de Woningwet. Het verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 7 oktober 2010 het beroep van verzoekers gegrond verklaard en het besluit van 8 december 2009 vernietigd, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak hebben zowel het college als de wederpartijen hoger beroep ingesteld. Verzoekers hebben de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, om te voorkomen dat dwangsommen verbeurd worden voordat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De voorzitter heeft het verzoek op 9 december 2010 behandeld.

De voorzitter oordeelt dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het besluit van het college niet in stand zal blijven. De verbouwing heeft plaatsgevonden zonder de vereiste bouwvergunning, wat betekent dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzitter concludeert dat er geen concreet zicht is op legalisatie van de verbouwing en dat de begunstigingstermijn van een jaar niet onredelijk is. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201010887/2/H1.
Datum uitspraak: 17 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[verzoeker A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kinderopvang Merlijn B.V., wonend, respectievelijk gevestigd te Valkenswaard, verzoekers,
hangende de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard
2. [wederpartijen 2]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2010 in zaak nrs. 10/1531 en 10/341 in het geding tussen:
[verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft het college [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel plaatselijk bekend Carolusdreef 144 te Valkenswaard in strijd met artikel 40 van de Woningwet aanwezige verbouwing (van fysioruimte naar kinderdagverbijf) binnen één jaar na verzending van het besluit ongedaan te maken en te houden.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft het college het door onder meer [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Voorts heeft de voorzieningenrechter hierbij het besluit van 23 juli 2009 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2010, en [wederpartijen sub 2] bij brief, bij de Raad van State in gekomen op 17 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college de door onder meer [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn daartegen gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2010, hebben [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn daartegen beroep ingesteld. Voorts hebben [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2010, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, is verschenen. Voorts zijn daar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta en H.J. Pieters, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartijen sub 2], vertegenwoordigd door mr. O.W. Wagenaar, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Niet in geschil is dat de begunstigingstermijn eindigt op 28 december 2010. [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn beogen met hun verzoek te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd, alvorens in de bodemprocedure uitspraak is gedaan. Gelet hierop is met het verzoek spoedeisend belang gemoeid.
2.3. [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn kunnen zich niet verenigen met het nieuwe besluit op bezwaar van 9 november 2010. In hetgeen zij naar voren hebben gebracht, is evenwel geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat dit besluit niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het besluit tot handhaving niet genomen had mogen worden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat achteraf is komen vast te staan dat de verbouwing van fysioruimte naar kinderdagverblijf heeft plaatsgevonden zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Het college was dan ook bevoegd handhavend op te treden. Voor het oordeel dat de last onduidelijk is, bestaat voorshands evenmin aanleiding. Daarbij gaat de voorzitter er vanuit dat tussen de in het handhavingsbesluit genoemde zes bouwactiviteiten zodanige samenhang bestaat, dat deze tezamen als een geheel moeten worden aangemerkt. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat concreet zicht bestaat op legalisatie van hetgeen zonder bouwvergunning is gebouwd, of dat anderszins sprake is van bijzondere omstandigheden die het college aanleiding hadden moeten geven van handhavend optreden af te zien. De inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht maakt dit, ook in geval een nieuwe aanvraag zou worden gedaan, naar voorlopig oordeel niet anders, gelet op voormelde samenhang en gezien de afwijzende houding van de gemeenteraad. Nu de gemeenteraad zich nog op 3 juli 2008 op het standpunt heeft gesteld geen medewerking te willen verlenen aan legalisering van de verbouwing geeft ook het eerst op 7 december 2010 door [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn bij de gemeenteraad ingediende verzoek om wijziging van het bestemmingsplan geen aanleiding voor het oordeel dat concreet zicht bestaat op legalisatie. De bij het besluit van 23 juli 2009 vastgestelde begunstigingstermijn van een jaar is voorts niet onredelijk te achten, mede gelet op de omstandigheid dat [verzoeker A] en Kinderopvang Merlijn al bij brief van 23 maart 2009 van het voornemen van het college om handhavend op te treden in kennis waren gesteld.
2.4. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010
392.