201005137/1/H3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Sportvisserij Nederland (hierna: de vereniging), gevestigd te Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 april 2010 in zaak nr. 09/1139 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bij besluit van 20 november 2008 heeft de minister het verzoek van de vereniging om openbaarmaking van een overzicht van vissers die zijn uitgezonderd van het verbod om te vissen met vistuigen, zoals bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van de Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden, afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft de minister het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 juli 2010 heeft de vereniging de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De minister en de vereniging hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2010, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. F.J. Boonstra, werkzaam bij de vereniging, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. drs. M.C.S. van Gestel, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke of rechtspersonen, dan wel van derden.
2.2. Het verzoek om openbaarmaking van de vereniging heeft betrekking op een lijst of ander overzicht van vissers die voldoen aan de voorwaarde van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling aanwijzing wateren gesloten tijden. Voor deze vissers geldt het visverbod van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c tot en met p, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 niet.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister aan het belang van onevenredige benadeling in dit geval een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen en openbaarmaking van het overzicht heeft kunnen weigeren. De minister heeft zich daarbij volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de gerechtvaardigde vrees bestaat voor bedreigingen en vernielingen en dat de daaruit voortvloeiende reputatie- en financiële schade leidt tot een onevenredige benadeling van de vissers.
2.4. De vereniging heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij heeft aangevoerd dat de vrees van slechts twee betrokkenen onvoldoende is om de benadeling als onevenredig aan te merken en dat de minister ten onrechte niet in het belang van de openbaarheid aanleiding heeft gezien de gegevens of een deel daarvan openbaar te maken.
2.5. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van het overzicht van vissers, overweegt de Afdeling dat daarop zijn opgenomen het nummer van de visakte, alsmede de voorletters, het tussenvoegsel, de achternaam, het geslacht, de geboortedatum, het adres, de postcode en de woonplaats van de vissers, of de naam van het visbedrijf, het adres, de postcode en de vestigingsplaats van het visbedrijf. De gegevens betreffen derhalve voornamelijk persoonsgegevens.
Niet in geschil is dat tussen de beroepsvissers en de sportvissers een enigszins gespannen verhouding bestaat. Anders dan de rechtbank is de Afdeling echter van oordeel dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat die verhouding de vrees rechtvaardigt dat openbaarmaking van de gegevens schade als gevolg van vernielingen aan de boten en materialen en bedreigingen jegens de beroepsvissers met zich zal brengen. De verwijzing van de minister naar de twee reacties van beroepsvissers die zijn ingediend en waarin staat dat in één geval een boot is gezonken door vernieling van een derde, zijn daarvoor onvoldoende. De Afdeling betrekt daarbij dat niet is komen vast te staan dat die derde een sportvisser was en dat de reacties ook overigens geen aanwijzingen bevatten voor concrete bedreigingen of vernielingen door sportvissers. Voorts acht de Afdeling van belang dat de overige 104 op het overzicht voorkomende vissers geen aanleiding hebben gezien een reactie in te dienen.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van alle gegevens op het overzicht zal leiden tot onevenredige benadeling van de beroepsvissers.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de minister met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob openbaarmaking van het gehele overzicht heeft kunnen weigeren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 maart 2009 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 april 2010 in zaak nr. 09/1139;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 maart 2009, kenmerk DRR&R/2009/1704;
V. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de vereniging Sportvisserij Nederland het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 745,00 (zegge: zevenhonderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010