ECLI:NL:RVS:2010:BO8251

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004235/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom voor het verwijderen van een bedrijfsloods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden. Het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel had op 21 juli 2009 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] om een bedrijfsloods met overkapping te verwijderen. De last moest voor 1 november 2009 worden uitgevoerd. Na een ongegrond verklaard bezwaar van [appellante] heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 maart 2010. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze termijn toereikend was, maar [appellante] was het daar niet mee eens en stelde hoger beroep in.

De Raad van State heeft de zaak op 22 december 2010 behandeld. De rechters hebben vastgesteld dat de loods in strijd met de Woningwet was gebouwd en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep richtte zich voornamelijk op de vraag of de begunstigingstermijn van 1 maart 2010 voldoende was. [appellante] voerde aan dat deze termijn te kort was om de loods af te breken en dat het college het gewekte vertrouwen had geschonden door niet langer uitstel te verlenen.

De Raad van State oordeelde dat de begunstigingstermijn niet langer mocht zijn dan noodzakelijk om de overtreding op te heffen. De termijn van zeven maanden werd niet als ontoereikend beoordeeld, aangezien [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij binnen deze termijn niet aan de last kon voldoen. De voorzieningenrechter had bovendien terecht overwogen dat het college geen toezeggingen had gedaan die een langere termijn rechtvaardigden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201004235/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 2 april 2010 in zaak nrs. 10/160 en 10/279 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college [appellante] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de achterste bedrijfsloods met overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 november 2009 te verwijderen.
Bij besluit van 15 december 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Voorts heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 maart 2010.
Bij uitspraak van 2 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door W.P. Spijker-Huisman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom waren op het perceel twee bedrijfsloodsen aanwezig, waarvan één met een overkapping. Vast staat dat de loods met overkapping in strijd met artikel 40 van de Woningwet is gebouwd en dat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden. Het hoger beroep richt zich uitsluitend op de aan het besluit van 15 december 2009 verbonden begunstigingstermijn.
2.2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door het college gestelde begunstigingstermijn tot 1 maart 2010 toereikend is. Daartoe voert zij aan dat deze termijn te kort is om de loods af te breken en op een andere locatie op het perceel op te bouwen, omdat het bestemmingsplan de activiteiten op de andere locatie nog niet toestaat. Nu de loods geruime tijd op het perceel aanwezig is en het college niet eerder handhavend heeft opgetreden, het college bereid is mee te werken met een verplaatsing van de loods op het perceel, had het college, in verband met de voortgang van de bedrijfsactiviteiten, moeten besluiten een langere begunstigingstermijn te stellen, aldus [appellante]. Verder voert zij aan dat het college het bij [appellante] gewekte vertrouwen schendt en dat ontslag van vier werknemers onontkoombaar is indien de begunstigingstermijn niet wordt verlengd.
2.2.1. De begunstigingstermijn strekt ertoe de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn strekt er niet toe [appellante] in de gelegenheid te stellen het bouwwerk elders in overeenstemming met het bestemmingsplan op te richten. De omstandigheid dat de op handen zijnde wijziging van het bestemmingsplan nog niet is afgerond vormt geen grond voor het oordeel dat de begunstigingstermijn ontoereikend is. Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid werknemers te ontslaan, wat daar ook van zij. De bij het besluit op bezwaar gestelde begunstigingstermijn van ruim zeven maanden sinds het besluit van 21 juli 2009 kan niet als ontoereikend worden beoordeeld nu niet aannemelijk is geworden dat [appellante] binnen de gestelde termijn niet aan de last had kunnen voldoen. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat [appellante] heeft bevestigd dat het technisch mogelijk is de machines die in de loods staan, te verplaatsen en dat binnen deze periode andere bedrijfsruimte gehuurd kan worden. Voor zover [appellante] betoogt dat het college op grond van het vertrouwensbeginsel een ruimere begunstigingstermijn had moeten stellen, wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat het college [appellante] in dit kader enige toezeggingen heeft gedaan.
2.2.2. [appellante] heeft in het hoger beroepschrift aangegeven dat de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op de daarin genoemde gronden is de voorzieningenrechter in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellante] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn, zodat hierin geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de begunstigingstermijn ontoereikend is.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Bij besluit van 28 april 2010 heeft het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom tot 1 oktober 2010 verlengd. Met dit besluit wordt het besluit op bezwaar van 15 december 2009 gewijzigd. Het besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De brieven van [belanghebbende] van 7 mei en 11 mei 2010 en de brief van 28 mei 2010 van [appellante], waarin gronden staan tegen dit besluit, worden hierbij betrokken.
2.4.1. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat zowel hij als onderzoeksbureau Altenburg & Wymenga Ecologisch Onderzoek B.V. hebben geconstateerd dat broedplaatsen en/of vogelnesten in de loods aanwezig zijn en dat afbraak daarvan het broedproces zal verstoren, hetgeen in strijd is met de Flora- en Faunawet. In hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 oktober 2010 is aangewezen in verband met aanwezige broedplaatsen en/of vogelnesten. Het betoog faalt.
2.4.2. [appellante] heeft wat betreft de gestelde begunstigingstermijn dezelfde argumenten aangevoerd als ter zake van de aan het besluit op bezwaar van 15 december 2009 verbonden begunstigingstermijn. Mede gelet op hetgeen in de overwegingen 2.2., 2.2.1. en 2.2.2. is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de begunstigingstermijn tot 1 oktober 2010 ontoereikend is om aan de last tot verwijdering van de loods te voldoen. Het betoog faalt.
2.5. Bij besluit van 15 september 2010 heeft het college een verzoek van [appellante] tot opschorting van de begunstigingstermijn afgewezen. Het besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De brief van 3 oktober 2010 van [appellante], waarin gronden staan tegen dit besluit, wordt hierbij betrokken.
2.5.1. [appellante] heeft ter zake van het niet verlengen van de begunstigingstermijn dezelfde argumenten aangevoerd als ter zake van de duur van de aan het besluit op bezwaar van 15 december 2009 verbonden begunstigingstermijn. Mede gelet op hetgeen in de overwegingen 2.2., 2.2.1. en 2.2.2. is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de begunstigingstermijn verder te verlengen. Het betoog faalt.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart de beroepen van [belanghebbende] en [appellante] tegen het besluit van 28 april 2010 ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 15 september 2010 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
414-672.