ECLI:NL:RVS:2010:BO8041
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- C.J. Borman
- E. de Groot
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van de staatssecretaris om ambtshalve een aanbod te doen op grond van de Regeling Vreemdelingenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 27 april 2010 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 26 maart 2009, waarin het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) werd gehandhaafd. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland verbleef, omdat hij geen burgemeestersverklaring kon overleggen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 september 2010 behandeld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, voerde aan dat het ontbreken van de burgemeestersverklaring hem pas bij het besluit van 26 maart 2009 was tegengeworpen, waardoor hij niet eerder had kunnen reageren. De staatssecretaris was volgens de vreemdeling bekend met de stukken die hij aan de burgemeester had verstrekt om de verklaring te verkrijgen.
De Raad van State oordeelde dat, hoewel de vreemdeling niet traceerbaar was voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de burgemeestersverklaring als bewijs diende voor zijn verblijf in Nederland. De Raad concludeerde dat de vreemdeling geen feiten of omstandigheden had gesteld die de staatssecretaris zouden verplichten om het ontbreken van de burgemeestersverklaring niet aan zijn besluit ten grondslag te leggen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.