ECLI:NL:RVS:2010:BO8041

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005144/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • C.J. Borman
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van de staatssecretaris om ambtshalve een aanbod te doen op grond van de Regeling Vreemdelingenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 27 april 2010 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 26 maart 2009, waarin het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) werd gehandhaafd. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland verbleef, omdat hij geen burgemeestersverklaring kon overleggen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 september 2010 behandeld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, voerde aan dat het ontbreken van de burgemeestersverklaring hem pas bij het besluit van 26 maart 2009 was tegengeworpen, waardoor hij niet eerder had kunnen reageren. De staatssecretaris was volgens de vreemdeling bekend met de stukken die hij aan de burgemeester had verstrekt om de verklaring te verkrijgen.

De Raad van State oordeelde dat, hoewel de vreemdeling niet traceerbaar was voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de burgemeestersverklaring als bewijs diende voor zijn verblijf in Nederland. De Raad concludeerde dat de vreemdeling geen feiten of omstandigheden had gesteld die de staatssecretaris zouden verplichten om het ontbreken van de burgemeestersverklaring niet aan zijn besluit ten grondslag te leggen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201005144/1/V1.
Datum uitspraak: 10 december 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 27 april 2010 in zaak nr. 09/11966 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht, en de minister, vertegenwoordigd door drs. H. Heinink, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 26 maart 2009 heeft de staatssecretaris de weigering om de vreemdeling ambtshalve een aanbod op grond van de Regeling te doen, in bezwaar gehandhaafd omdat de vreemdeling niet door middel van een burgemeestersverklaring aannemelijk heeft gemaakt dat hij sedert 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
2.2. De grieven, in onderlinge samenhang bezien en samengevat weergegeven, richten zich tegen de overweging van de rechtbank dat, hoewel de staatssecretaris ambtshalve bekend was met de stukken die de vreemdeling aan de burgemeester van Gorinchem had verstrekt teneinde de verklaring bedoeld onder 2.1 te verkrijgen, geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris deze stukken ambtshalve in de onderhavige procedure bij de beoordeling had moeten betrekken en dat de vreemdeling in de bestuurlijke fase nimmer een beroep op deze stukken heeft gedaan en evenmin ter zake een uitdrukkelijk bewijsaanbod heeft gedaan.
Daartoe voert de vreemdeling aan dat het ontbreken van de burgemeestersverklaring hem pas bij het besluit van 26 maart 2009 is tegengeworpen, waardoor hem de mogelijkheid is onthouden daarop eerder te reageren. Bovendien was de staatssecretaris ermee bekend dat de vreemdeling rechtsmiddelen had aangewend tegen de weigering hem een burgemeestersverklaring te verstrekken.
2.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2010 in zaak nr. 200909997/1/V1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat, indien een vreemdeling niet traceerbaar is voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst maar toch stelt sedert 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven, uitsluitend de burgemeestersverklaring als bewijs daarvan kan dienen. Dit laat onverlet dat rechtsmiddelen openstaan tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling, in welk kader ook het ontbreken van een burgemeestersverklaring aan de orde kan worden gesteld. Het ligt op de weg van de desbetreffende vreemdeling om dienaangaande feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, die meebrengen dat de staatssecretaris niet zonder nadere beoordeling het ontbreken van de burgemeestersverklaring aan zijn besluit ten grondslag kan leggen.
2.4. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden, als bedoeld onder 2.3, gesteld en aannemelijk gemaakt, zodat de grieven niet kunnen leiden tot het ermee beoogde doel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010
210.
Verzonden:10 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser