201001841/1/H1.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
2. de stichtingen Stichting Mozaïek Wonen, gevestigd te Gouda, en Stichting Woonpartners Midden-Holland, gevestigd te Waddinxveen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 januari 2010 in zaken nrs. 07/6257, 07/6201 en 07/6241 in het geding tussen:
[eiser A] en anderen), allen wonend te Gouda, [eiser B] en anderen, onder wie [eiser C], allen wonend te Gouda, en de stichting Stichting Wijkteam Bloemendaal, gevestigd te Gouda
Bij onderscheiden besluiten van 27 februari 2007 heeft het college aan Stichting Mozaïek Wonen vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen van een schoolgebouw ten behoeve van de vestiging van een sociaal pension, thans aangeduid als Regionaal Instituut Beschermd Wonen (hierna: RIBW), op het perceel Livingstonelaan 52 te Gouda.
Bij onderscheiden besluiten van 10 juli 2007 heeft het college de door [eiser A] en anderen, [eiser B] en anderen en de Stichting Wijkteam Bloemendaal daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en voormelde besluiten van 27 februari 2007 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 13 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [eiser A] en anderen, [eiser B] en anderen en de Stichting Wijkteam Bloemendaal daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit (lees: de besluiten) van 10 juli 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen op de ingediende bezwaarschriften. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2010, en de Stichting Mozaïek Wonen tezamen met Stichting Woonpartners Midden-Holland bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 25 februari 2010. De Stichting Mozaïek Wonen en de Stichting Woonpartners Midden-Holland hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 9 maart 2010.
[eiser A] en [echtgenote eiser A], de Stichting Wijkteam Bloemendaal en [eiser C] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, alsmede de Stichting Mozaïek Wonen en de Stichting Woonpartners Midden-Holland, vertegenwoordigd door mr. W. van Leuveren, advocaat te Waddinxveen, zijn verschenen. Voort zijn ter zitting gehoord [eiser A] en [echtgenote eiser A], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, [eiser C], vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Claassen, advocaat te Rotterdam, en de Stichting Wijkteam Bloemendaal, vertegenwoordigd door mr. J.N.L. van der Hoeven, advocaat te Delft.
2.1. Het bouwplan voorziet in een interne verbouwing van een voormalige school voor verpleegkundigen tot RIBW. Het betreft een voorziening voor mensen met meervoudige psycho-sociale problemen, die niet meer behandelbaar zijn en die niet of nauwelijks in staat zijn zelfstandig te wonen. In het gebouw zullen ongeveer 30 wooneenheden voor maximaal 30 personen worden gerealiseerd voor dak- en thuislozen met een psychiatrische stoornis, verslaving en/of detentieverleden, die intensief worden begeleid door professionele hulpverleners.
2.2. Ingevolge het ten tijde van de besluiten van 10 juli 2007 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bloemendaal-West" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het RIBW is voorzien de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden".
Ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor gebouwen ten behoeve van sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke, medische en paramedische doeleinden, alsmede overheidsbedrijven en een internaat, de daarbij behorende dienstwoningen, bijgebouwen, bouwwerken - geen gebouwen zijnde - en onbebouwde gronden, met dien verstande dat aan een aantal onder in voormeld artikel genoemde nadere bepalingen wordt voldaan.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Om de realisering van dit project mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge het tweede lid kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.5. Het college, de Stichting Mozaïek Wonen en de Stichting Woonpartners Midden-Holland betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien, heeft miskend dat het bouwplan een geringe inbreuk maakt op het bestaande planologisch regime en dat de aan het besluit tot verlening van vrijstelling ten grondslag gelegde nota "ruimtelijke onderbouwing RIBW/sociaal pension" van juli 2007 een toereikende ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2006 in zaak nr. 200501120/1;www.raadvanstate.nl) behoeven naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie geringer is, minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr. 200507702/1 (www.raadvanstate.nl) overwogen dat het beoogde gebruik niet kan worden begrepen onder een van de ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften limitatief opgesomde, toegelaten vormen van gebruik. Hiermee is, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, geen oordeel gegeven over de mate van inbreuk op het bestemmingsplan.
De in voormeld artikel opgesomde bouw- en gebruiksfuncties maken vestigingen mogelijk die een grote planologische uitstraling kunnen hebben op de omgeving wegens de toestroom van mensen met bijbehorende geluidhinder, parkeerdruk en verlies aan privacy in de directe omgeving. Voorts is bij een van die functies, internaat, mede sprake van een vorm van huisvesting. Verder voorziet voormeld artikel van de planvoorschriften in de mogelijkheid van één bij de betrokken functie behorende dienstwoning per bouwperceel. Gelet op de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de beoogde vestiging van het RIBW, waarin maximaal 30 personen zullen worden gehuisvest en dat een geringe verkeersaantrekkende werking zal hebben, geen grote inbreuk op het geldende planologische regime maakt. Dit laat onverlet dat de woonvoorziening in het RIBW specifieke effecten op de woonomgeving zal hebben die verband houden met het type opvang dat hierin wordt geboden. In de ruimtelijke onderbouwing zal gemotiveerd moeten worden ingegaan op de mate van overlast die het gebruik van het pand als sociaal pension voor de omgeving en aldus voor het woon- en leefklimaat aldaar teweeg zal brengen.
2.5.2. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de te verwachten overlast voor de buurt ten gevolge van het gebruik als sociaal pension aanvaardbaar is, omdat met de voorgenomen beheersmaatregelen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de buurt voldoende is gewaarborgd. Hierbij wordt gewezen op de tussen de gemeente, de politie, de Stichting Mozaïek Wonen, de Stichting Woonpartners Midden-Holland en het Leger des Heils gemaakte afspraken die zijn neergelegd in de, ten tijde van de besluiten van 10 juli 2007 nog tijdelijke, maar inmiddels definitieve beheerovereenkomst. Hierin zijn zowel preventieve als repressieve maatregelen opgenomen. Voorts is met de beheerovereenkomst een beheercommissie ingesteld, waarin naast genoemde partijen de Stichting Wijkteam Bloemendaal participeert. De beheercommissie maakt maandelijks een analyse van de bij de politie en het daartoe opengestelde centraal meldpunt binnengekomen meldingen van overlast teneinde een betrouwbaar beeld te krijgen van de omvang en aard van de overlast die bewoners en bezoekers van het RIBW in de buurt veroorzaken. Weliswaar zijn, zoals het college ter zitting heeft verklaard, in het verleden problemen geweest bij de uitvoering van de overeengekomen maatregelen, waardoor de overlast in de buurt toenam en daarmee het aantal meldingen, maar dat is onvoldoende om te twijfelen dat het college, zoals het ter zitting heeft verklaard, zich ervoor blijft inzetten dat alle beheersmaatregelen zullen worden getroffen, die in de beheerovereenkomst zijn afgesproken en dat de overlast in de buurt daarmee beheersbaar is. Van concrete aanknopingspunten op grond waarvan aannemelijk is te achten dat die maatregelen geen redelijke kans van slagen hebben, dan wel onvoldoende effect zullen sorteren, is niet gebleken. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het RIBW enige mate van overlast zal veroorzaken, maar dit niet betekent dat in de buurt geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd.
Tevens is in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid en voldoende gemotiveerd waarom het gebruik van het pand ten behoeve van het RIBW binnen deze beleidskaders past. Voorts is daarin vermeld dat in de regio nauwelijks opvangmogelijkheden zijn voor mensen die zorgvragen hebben op het grensgebied van geestelijke en sociale problematiek en dat het RIBW een oplossing kan betekenen voor deze groep mensen. Volgens de ruimtelijke onderbouwing verblijven de mensen voor wie het RIBW is bedoeld vaak al in Gouda of in de regio of hebben zij familie in Gouda. Omdat het ook van belang is dat deze mensen zoveel mogelijk deelnemen aan sociale en maatschappelijke activiteiten bestaat de voorkeur om het RIBW in een woonwijk te situeren, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
Met hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is verwoord, heeft het college, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende deugdelijk gemotiveerd dat vestiging van het RIBW ter plaatse planologisch aanvaardbaar is. Daarbij is van belang dat het college, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2009 in zaak nr. 200901855/1/H1 (www.raadvanstate.nl), niet is gehouden om in de ruimtelijke onderbouwing aan te tonen dat de vestiging van het RIBW noodzakelijk is of gebonden aan de gekozen locatie. Het college diende te beslissen over het bouwplan zoals dat bij hem is ingediend.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door [eiser A] en anderen, [eiser B] en anderen en de Stichting Wijkteam Bloemendaal in beroep aangevoerde grond tegen de besluiten op bezwaar van 10 juli 2007, dat het college na afweging van alle bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kon verlenen, alsnog beoordelen.
2.6.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.3 hebben [eiser A] en anderen, [eiser B] en anderen en de Stichting Wijkteam Bloemendaal in beroep tevergeefs aangevoerd dat, samengevat weergegeven, het gebruik ten behoeve van het RIBW zoveel overlast voor omwonenden meebrengt, dat hun woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Geen grond bestaat voor het oordeel, dat het college in de te verwachten overlast reden had moeten zien om de gevraagde vrijstelling te weigeren dan wel voorwaarden daaraan te verbinden. Gelet hierop worden de beroepen van [eiser A] en anderen, [eiser B] en anderen en de Stichting Wijkteam Bloemendaal tegen de onderscheiden besluiten van 10 juli 2007 alsnog ongegrond verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 januari 2010 in zaak nrs. 07/6257, 07/6201 en 07/6241;
III. verklaart de bij de rechtbank ingediende beroepen van [eiser A] en anderen, [eiser B] en anderen en de Stichting Wijkteam Bloemendaal ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010