201010321/1/H1 en 201010321/2/H1.
Datum uitspraak: 9 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], wonend te [woonplaats] onderscheidenlijk [woonplaats] (hierna: [appellante] en anderen),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 15 oktober 2010 in zaken nrs. 10/1305 en 10/1306 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 8 januari 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de percelen kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie N, nummers 216 en 423, te Klarenbeek als parkeerterrein bij horecagelegenheid [appellante].
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellante] en anderen onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de percelen als parkeerterrein ten behoeve van de horecagelegenheid te staken en gestaakt te houden.
Bij uitspraak van 15 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, hebben [appellante] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 november 2010, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] en bijgestaan door F.D.J.A. Pieters, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door G.J. Hingstman, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat het gebruik van de percelen voor parkeren ten behoeve van een horecagelegenheid in strijd is met de bestemmingen die daarop rusten ingevolge de bestemmingsplannen "Het Woud" en "Klarenbeek".
2.3. [appellante] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het college bevoegd was handhavend op te treden, heeft miskend dat parkeren op een deel van het perceel met het nummer 216 ingevolge het in het bestemmingsplan "Klarenbeek" vervatte overgangsrecht is toegestaan. Zij wijzen op de door het college bij de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie op 24 februari 2010 overgelegde foto's waaruit blijkt dat 30 jaar geleden al op het perceel werd geparkeerd. Voorts blijkt het eveneens uit de Toelichting bij de 2e partiële herziening van het bestemmingsplan "Klarenbeek" en het daarin opgenomen kaartje, aldus [appellante] en anderen.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Klarenbeek" is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht, tenzij deze wijziging een vermindering van de strijdigheid met het plan inhoudt.
2.3.2. Het bestemmingsplan "Klarenbeek" is op 11 juli 1979 van kracht geworden. De foto's die zich in het dossier bevinden en waarop de percelen zijn te zien, dateren alle van na deze peildatum. Ter zitting heeft het college de foto's getoond die het eveneens bij de bezwaarschriftencommissie heeft laten zien. Deze foto's dateren uit 1983 en 1973. Op de foto uit 1973 is niet te zien dat het desbetreffende deel van het perceel 216 voor parkeren in gebruik is. Voorts is de 2e partiële herziening van het bestemmingsplan "Klarenbeek" op 13 mei 1987 in werking getreden. Dat in de daarbij behorende toelichting met kaartje is vermeld dat de gronden achter de feestzaal in gebruik zijn voor parkeren ten behoeve van een voetbalvereniging, zegt niets over het gebruik van perceel 216 op de peildatum. [appellante] en anderen hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat een deel van het perceel op 11 juli 1979 gebruikt werd om te parkeren, zodat de voorzieningenrechter terecht het beroep op het overgangsrecht heeft afgewezen.
2.4. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met de voorschriften van de bestemmingsplannen "Het Woud" en "Klarenbeek", zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellante] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat, zodat van het college kon worden gevergd van handhavend optreden af te zien. Zij wijzen in dit verband op het in procedure zijnde nieuwe bestemmingsplan "Klarenbeek" waarin het in dat bestemmingsplan vallende perceel volgens hen is bestemd voor parkeren. Voorts wijzen zij op de tussen hen en het college gesloten overeenkomst dat de bestemmingsplannen "Het Woud" en "Klarenbeek" zullen worden herzien om parkeren op beide percelen mogelijk te maken.
2.5.1. Dit betoog slaagt evenmin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 februari 2009 in zaak nr.
200802786/1) moet voor het bestaan van concreet zicht op legalisering door herziening van het bestemmingsplan in het algemeen, ten tijde van het besluit op bezwaar, een ontwerp van de herziening ter inzage zijn gelegd.
In dit geval is weliswaar op 28 januari 2010 een ontwerp van het bestemmingsplan "Klarenbeek" ter inzage is gelegd, maar daarin is, zoals het college in het besluit van 15 juli 2010 heeft vermeld, aan het desbetreffende perceel nog steeds een agrarische bestemming toegekend. Het college heeft ter zitting voorts ontweersproken gesteld dat de herziening van dit bestemmingsplan waarbij parkeren op het desbetreffende perceel zal worden toegestaan, op zijn vroegst in het voorjaar van 2011 door de raad van de gemeente Apeldoorn zal worden vastgesteld. Dat uit de door de vennoten van [appellante] op 3 mei 2010 getekende overeenkomst met het college blijkt dat het college bereid is onder voorwaarden een procedure te starten tot herziening van de bestemmingsplannen teneinde parkeren op de percelen mogelijk te maken, leidt evenmin tot het oordeel dat ten tijde van het besluit van 15 juli 2010 concreet zicht op legalisering bestond. Er lagen toen immers geen ontwerpbestemmingsplannen ter inzage waarin de percelen waren bestemd voor parkeren. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geen concreet zicht op legalisering aanwezig geacht.
2.6. Ten slotte betogen [appellante] en anderen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat een afweging van de betrokken belangen noopte tot afzien van handhavend optreden. Zij voeren hiertoe aan dat gevaarlijke situaties zullen ontstaan, als bezoekers van hun horecagelegenheid op de Klarenbeekseweg zullen parkeren. Bovendien ondervindt [belanghebbende] naar hun zeggen geen overlast meer van het parkeren op de percelen, omdat zij maatregelen hebben getroffen ter voorkoming van overlast.
2.6.1. Ook dit betoog slaagt niet. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat het zich bij het besluit van 15 juli 2010 heeft laten leiden door het algemeen belang dat is gediend met handhaving en dat het in een geval als dit aan de ondernemer is om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid.
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat eventuele parkeerproblematiek te maken heeft met de wijze waarop [appellante] en anderen hun horecagelegenheid exploiteren, omdat zij dermate omvangrijke feesten organiseren dat de 105 bij [appellante] behorende parkeerplaatsen onvoldoende zijn. De voorzieningenrechter heeft eveneens terecht overwogen dat de vennoten van [appellante] ten tijde van de overname van de exploitatie van de horecagelegenheid in 2008 wisten dan wel behoorden te weten dat het gebruik van de percelen als parkeervoorziening niet paste binnen de geldende bestemmingen. In het door [appellante] en anderen aangevoerde wordt dan ook geen grond gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college aan het belang van het voorkomen van parkeerproblematiek met alle gevolgen van dien een groter gewicht diende toe te kennen dan aan het algemeen belang dat is gediend met handhaving en daarom van handhavend optreden diende af te zien.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010